Cijfers over borstvoeding per provincie en per gemeente
Cijfers op maatOntdek meer over begrippen en registratie- en berekeningswijze.
Achtergrondinformatie en documentatie83,1% van de baby’s geboren in Vlaanderen startte in 2024 met borstvoeding, een beperkte stijging met 0,5 procentpunt tegenover 2023. De toename van het aandeel kinderen met borstvoeding op 24 uur doet zich al enkele jaren voor. Sinds 2014 is er een stijging met 5,6 procentpunten (van 77,6% naar 83,1%).
77,1% van de kinderen geboren in Vlaanderen krijgt in het prille levensbegin uitsluitend borstvoeding. Dat cijfer ligt lager dan de voorgaande jaren maar ligt wel nog 1,1 procentpunt hoger dan in 2014. 6% van de baby’s geboren in Vlaanderen startte de eerste 24u met borstvoeding, maar niet uitsluitend. Een toename met 1.1 procentpunt tegenover 2023.
Er zijn verschillen tussen de provincies. Als we kijken naar alle kinderen die borstvoeding kregen, al dan niet uitsluitend, dan stellen we vast dat er in Vlaams-Brabant en Antwerpen het meest wordt gestart met borstvoeding en in West-Vlaanderen het minst. In West-Vlaanderen start bijna 22,5% van de kinderen niet met borstvoeding.
In West-Vlaanderen (+1,3 procentpunt), Oost-Vlaanderen (+1,1 procentpunt) en in Limburg (+0,5 procentpunt) stijgt het aantal kinderen dat start met borstvoeding in 2024. In Vlaams-Brabant en in Antwerpen daalt het aantal kinderen dat start met borstvoeding heel beperkt (-0,2 procentpunt) tegenover 2023. In alle provincies, behalve West- en Oost-Vlaanderen, daalt het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, in Antwerpen en Vlaams-Brabant is deze daling het sterkst (-1,4 procentpunt in beide provincies). In West-Vlaanderen neemt het aantal kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt toe met 0,6 procentpunt.
Aangezien Kind en Gezin voor 2024 de cijfers al uitdrukt volgens de nieuwe indeling in fusiegemeenten die begin 2025 werd ingevoerd, maar voor de voorgaande jaren de cijfers in deze visual niet herwerkte, kan de evolutie van de cijfers voor de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen licht beïnvloed zijn, gezien het feit dat de gemeente Zwijndrecht volgens de nieuwe indeling van de provincie Antwerpen naar de provincie Oost-Vlaanderen verschuift. De impact op de totaalcijfers per provincie zijn echter zeer beperkt.
Meer cijfers op provinciaal en lokaal niveau zijn terug te vinden bij Cijfers op maat.
6 dagen na de geboorte zien we dat het aandeel baby’s dat borstvoeding krijgt 4 procentpunten lager ligt dan op 24 uur. Het gaat wel nog om 79,1%, van wie het grootste deel (64,2%) uitsluitend borstvoeding krijgt.
Ten opzichte van 2023 zien we dat het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt op dag 6 toeneemt met 0,7 procentpunt. Zowel het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt (toename met 0,4 procentpunt) als het aantal kinderen dat niet uitsluitend borstvoeding krijgt (toename met 0,3 procentpunt), stijgen. Sinds 2014 zien we dat het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt met 6,6 procentpunten gestegen is (van 72,5% naar 79,1%).
Ook op dag 6 ligt het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt het hoogst in Vlaams-Brabant: 83% van de kinderen krijgt er borstvoeding. In West-Vlaanderen ligt het percentage het laagst (72,9%). In elk van de provincies stijgt het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt in vergelijking met 2023. In West-Vlaanderen is deze stijging het grootst (+1,2 procentpunt).
Bij prematuur geboren kinderen (<37 weken) ligt het percentage dat op dag 6 borstvoeding krijgt 2,8 procentpunten lager dan bij à terme geboren kinderen (76,5% tegenover 79,3%). Het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, verschilt wel sterker. Van de à terme geboren kinderen krijgt 65,1% uitsluitend borstvoeding, bij premature baby’s gaat het om 52,2%. Premature baby’s kennen dus een hoger aandeel kinderen dat naast borstvoeding andere voeding krijgt (24,3% tegenover 14,2%). Na de sterke toename in 2022 (+3,8 procentpunten), neemt het aandeel premature baby's dat start met borstvoeding in 2024 af met 0,7 procentpunt.
Bij eerstgeboren kinderen ligt het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt in 2024 iets hoger dan bij 'volgende' kinderen (79,4% tegenover 78,7%). 'Volgende' kinderen krijgen echter vaker uitsluitend borstvoeding dan eerstgeborenen. Uit niet-opgenomen data weten we dat er onder de 'volgende' kinderen nog verschillen zijn. Het is niet zo dat er steeds minder borstvoeding gegeven wordt naarmate de pariteit van het kind hoger ligt. Borelingen van pariteit 3 krijgen juist meer borstvoeding dan borelingen van pariteit 2. Ook voor borelingen met pariteit 4 ligt het aantal borelingen dat borstvoeding krijgt hoger dan kinderen met pariteit 1. Dat heeft vooral te maken met het feit dat er bij de kinderen met een hogere pariteit meer moeders van niet-Belgische origine zijn, van wie gekend is dat ze meer borstvoeding geven.
Uit de onderstaande tabel blijkt dat meer dan 9 op de 10 kinderen met een moeder van niet-Belgische origine (dus die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had) op dag 6 borstvoeding krijgen. Dat is heel wat hoger dan de 73% bij de kinderen met een moeder van Belgische origine. Het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt, neemt bij beide groepen kinderen toe (respectievelijk 0,7 en 0,3 procentpunten).
Uit de cijfers leiden we verder af dat kinderen met een moeder van Afrikaanse origine het hoogste aandeel borstvoeding kennen op dag 6. Even opmerkelijk is dat kinderen met een moeder met een geboortenationaliteit van een ander EU-land duidelijk meer starten met borstvoeding dan kinderen met een moeder van Belgische origine.
Bij kinderen met een moeder van Belgische origine doet zich, net als de voorbije jaren, een groot verschil voor naargelang de kansarmoedesituatie van het gezin (53,2% van de kinderen in kansarmoede krijgt borstvoeding op dag 6 tegenover 73,9% bij niet-kansarme kinderen). Bij kinderen met een moeder van niet-Belgische origine is er een kleiner verschil (0,5 procentpunt) in het aandeel dat op dag 6 borstvoeding krijgt, maar uit niet-opgenomen cijfers weten we wel dat er onder de kinderen in kansarmoede minder kinderen uitsluitend borstvoeding krijgen (59% bij kansarme kinderen tegenover 64,9% bij niet kansarme kinderen).
Kind en Gezin registreert voor bijna elk kind in welke kraamkliniek het geboren is. In 2024 hadden in België 32 kraamklinieken een BFHI-label (Baby Friendly Hospital initiative), een certificaat dat weergeeft dat ze een borstvoedingsvriendelijk beleid voeren. We verkennen of er verschillen zijn in de borstvoedingscijfers naargelang het kind geboren is in een kraamkliniek met of zonder BFHI-label.
Bovenstaande figuur geeft aan dat van de kinderen die in 2024 geboren zijn in een kraamkliniek met BFHI-label, een groter aandeel borstvoeding op dag 6 krijgt dan bij de kinderen die in een kraamkliniek zonder BFHI-label zijn geboren (81,5% tegenover 77,6%). Ook het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt hoger in de kraamklinieken met BFHI-label (66,7% tegenover 62,5%).
De verschillen moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden, want het profiel van de borelingen in BFHI- en niet-BFHI-kraamklinieken is niet gelijk. Zo kennen BFHI-kraamklinieken een hoger aandeel kinderen met een moeder van niet-Belgische origine. Aangezien moeders van niet-Belgische origine vaker starten met borstvoeding, is het logisch dat de borstvoedingscijfers verschillen. Uit niet-opgenomen analyses blijkt echter dat er ook na controle voor dergelijke profielverschillen tussen kraamklinieken met en zonder BFHI-label verschillen blijven bestaan in de borstvoedingscijfers.
Bij de interpretatie van de cijfers naar BFHI-label zijn de volgende twee zaken belangrijk:
De data laten dus niet toe om een uitspraak te doen over de invloed van het BFHI-label op de borstvoedingscijfers.
Omdat borstvoeding zoveel voordelen heeft voor de gezondheid en ontwikkeling van het kind, adviseert de Wereldgezondheidsorganisatie om kinderen tot 6 maanden uitsluitend moedermelk te geven.
Op 6 maanden krijgt 38,6% van de kinderen (geboren in Vlaanderen in 2023) nog borstvoeding. Iets meer dan 1 op de 10 baby’s (11,1%) krijgt dan nog uitsluitend borstvoeding. Ten opzichte van de geboortecohorten 2020-2022 zien we dat het aandeel kinderen dat op 6 maanden borstvoeding (uitsluitend + niet uitsluitend) krijgt, is toegenomen (+2,3 procentpunten t.o.v. 2022).
Uit niet-opgenomen data weten we dat 16,5% van de kinderen die op dag 6 uitsluitend borstvoeding kregen op 6 maanden nog steeds uitsluitend borstvoeding kreeg en dat 37,7% van hen nog steeds borstvoeding kreeg, maar niet meer uitsluitend. 45,9% van de kinderen geboren in 2023 die gestart waren met uitsluitend borstvoeding, krijgt op 6 maanden dus geen borstvoeding meer.
Uit het dashboard op de pagina Cijfers op maat blijkt dat er zich - net zoals op de andere tijdstippen (24 uur en dag 6) waarvoor er voedingscijfers zijn - verschillen voordoen tussen de provincies. In West-Vlaanderen krijgt 31,3% van de borelingen uit 2023 op 6 maanden nog borstvoeding (waaronder 9,6% uitsluitend borstvoeding). In Vlaams-Brabant is het aandeel kinderen dat dan nog borstvoeding krijgt het grootst (44,3%), maar in de provincie Antwerpen wordt er iets meer uitsluitend (12,5%) borstvoeding gegeven in vergelijking met de andere provincies.
We zien op 6 maanden dat meer dan de helft (52,6%) van de kinderen met een moeder van niet-Belgische origine nog borstvoeding krijgt, terwijl het bij kinderen met een moeder van Belgische origine om 31,8% gaat. Ook op 6 maanden zien we bij de kinderen met een moeder van Belgische origine dat kinderen in kansarmoede vaker geen borstvoeding (meer) krijgen dan kinderen die niet in kansarmoede leven. Dat verschil doet zich in elke provincie voor.
Medewerkers van Kind en Gezin (Opgroeien) registreren sinds 2019 niet enkel de voedingssituatie op 3 vaste leeftijdsmomenten (24 uur, dag 6 en 6 maanden), maar bevragen de voedingssituatie op elk contactmoment. Zo kunnen we ook voor andere leeftijden gegevens over borstvoeding afleiden. Hoewel die registratie minder volledig ingevuld is, gaat het wel nog steeds om gegevens over duizenden kinderen. Op basis van deze registraties:
Team Datamanagement bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring.