Cijferrapport

Borst- en flesvoeding

Ga snel naar...

Cijfers over borstvoeding per provincie en per gemeente

Cijfers op maat

Ontdek meer over begrippen en registratie- en berekeningswijze. 

Achtergrondinformatie en documentatie
In dit themarapport brengen we cijfers samen over de voedingssituatie van baby’s op diverse leeftijden. We gaan ook na of de cijfers verschillen volgens woonplaats, profielkenmerken en type kraamkliniek.

Startvoeding op 24 uur

82,2% van de baby’s geboren in Vlaanderen startte in 2022 met borstvoeding, een beperkte stijging met 0,6 procentpunt tegenover 2021. De toename van het aandeel kinderen met borstvoeding op 24 uur doet zich al enkele jaren voor. Sinds 2014 is er een stijging met 4,6 procentpunten (van 77,6% naar 82,2%).

77,8% van de kinderen geboren in Vlaanderen krijgt in het prille levensbegin uitsluitend borstvoeding, een toename met 0,2 procentpunt tegenover 2021 en 0,7 procentpunt tegenover 2020.

Evolutie startvoeding op 24 uur bij borelingen in het Vlaamse Gewest

Er zijn verschillen tussen de provincies. Als we naar de totaalcijfers (uitsluitend + niet uitsluitend borstvoeding) kijken, dan stellen we vast dat er in Vlaams-Brabant en Antwerpen het meest wordt gestart met borstvoeding en in West-Vlaanderen het minst. In West-Vlaanderen start bijna 1 op de 4 kinderen niet met borstvoeding.

In alle provincies zien we dat er iets meer kinderen starten met borstvoeding dan in 2021. In Limburg stijgt het aandeel kinderen dat met borstvoeding start het sterkst (+2,5 procentpunten). De stijging komt er door een toename van het aandeel kinderen die uitsluitend borstvoeding krijgen (+3,3 procentpunten). In de provincies Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen is er een lichte afname van het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, maar dit wordt gecompenseerd door een stijging van het aandeel kinderen dat niet-uitsluitend borstvoeding krijgt.  

Provinciale cijfers voeding op 24 uur bij borelingen in het Vlaamse Gewest

Meer cijfers op provinciaal en lokaal niveau zijn terug te vinden bij Cijfers op maat.

Voeding op dag 6

6 dagen na de geboorte zien we dat het aandeel baby’s dat borstvoeding krijgt 5,1 procentpunten lager ligt dan op 24 uur. Het gaat wel nog om 77,1%, van wie het grootste deel uitsluitend borstvoeding krijgt.

Ten opzichte van 2021 zien we dat het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt beperkt toeneemt met 0,2 procentpunt. Het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt daalt met 1,2 procentpunt, maar dit wordt gecompenseerd door het aandeel kinderen dat op dag 6 niet uitsluitend borstvoeding krijgt (toename met 1,5 procentpunt). Sinds 2014 zien we dat het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt met 4,6 procentpunten gestegen is (van 72,5% naar 77,1%).

Evolutie voeding op dag 6 bij borelingen in het Vlaamse Gewest 

Ook op dag 6 ligt het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt het hoogst in Vlaams-Brabant: 81,4% van de kinderen krijgt er borstvoeding. In West-Vlaanderen ligt het percentage het laagst (69,5%). Behalve in Oost-Vlaanderen (-0,2 procentpunt) en Vlaams-Brabant (-0,1 procentpunt) zien we tegenover 2021 in elk van de provincies een stijging van het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt. In Limburg is deze stijging het grootst (+1.3 procentpunt).

Voeding op dag 6 naar profielkenmerken (zwangerschapsduur, rang van het kind, origine van de moeder en kansarmoedesituatie)

Bij prematuur geboren kinderen (<37 weken) ligt het percentage dat op dag 6 borstvoeding krijgt 3,9 procentpunten lager dan bij à terme geboren kinderen (73,4% tegenover 77,3%). Het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, verschilt wel sterker. Van de à terme geboren kinderen krijgt 63,5% uitsluitend borstvoeding, bij premature baby’s gaat het om 52,2%. Premature baby’s kennen dus een hoger aandeel kinderen dat naast borstvoeding andere voeding krijgt (21,2% tegenover 13,9%). Tegenover 2021 nam het aandeel premature baby’s dat start met borstvoeding af met 1 procentpunt.

Voeding op dag 6 naar prematuriteit

Bij eerstgeboren kinderen ligt het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt iets hoger dan bij 'volgende' kinderen (77,6% tegenover 76,5% in 2022). 'Volgende' kinderen krijgen echter vaker uitsluitend borstvoeding dan eerstgeborenen. Uit niet-opgenomen data weten we er onder de 'volgende' kinderen nog verschillen zijn. Het is niet zo dat er steeds minder borstvoeding gegeven wordt naarmate de pariteit van het kind hoger ligt. Borelingen van pariteit 3 of 4 krijgen juist meer borstvoeding dan borelingen van pariteit 2. Dat heeft vooral te maken met het feit dat er bij de kinderen met een hogere pariteit meer moeders van niet-Belgische origine zijn, van wie gekend is dat ze meer borstvoeding geven.

Evolutie voeding dag 6 per rang van het kind 

Uit de onderstaande tabel blijkt dat 9 op de 10 kinderen met een moeder van niet-Belgische origine (dus die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had) op dag 6 borstvoeding krijgen. Dat is heel wat hoger dan de 70,7% bij de kinderen met een moeder van Belgische origine.

Uit de cijfers per originecluster leiden we af dat kinderen met een moeder van Afrikaanse origine het hoogste aandeel borstvoeding kennen op dag 6. Even opmerkelijk is dat kinderen met een moeder met een geboortenationaliteit van een ander EU-land duidelijk meer starten met borstvoeding dan kinderen met een moeder van Belgische origine.

Borstvoeding (uitsluitend + niet uitsluitend) op dag 6 per origine van de moeder en per kansengroep

Bij kinderen met een moeder van Belgische origine doet zich een groot verschil voor naargelang de kansarmoedesituatie van het gezin (49,2% van de kinderen in kansarmoede krijgt borstvoeding op dag 6 tegenover 71,8% bij niet-kansarme kinderen). Bij kinderen met een moeder van niet-Belgische origine doet zich amper een verschil voor in het aandeel dat op dag 6 borstvoeding krijgt, maar uit niet-opgenomen cijfers weten we wel dat er onder de kinderen in kansarmoede minder kinderen uitsluitend borstvoeding krijgen (66,5% tegenover 70,1%). Die verschillen deden zich ook in de voorbije jaren al voor.

Voeding op dag 6 naar BFHI-label van de kraamkliniek

Kind en Gezin registreert voor bijna elk kind in welke kraamkliniek het geboren is. In 2021 hadden in België 30 kraamklinieken een BFHI-label (Baby Friendly Hospital initiative), een certificaat dat weergeeft dat ze een borstvoedingsvriendelijk beleid voeren. We verkennen of er verschillen zijn in de borstvoedingscijfers naargelang het kind geboren is in een kraamkliniek met of zonder BFHI-label.

Voeding op dag 6 naar BFHI-label kraamkliniek

De figuur geeft aan dat van de kinderen die in 2022 geboren zijn in een kraamkliniek met BFHI-label, (nog) een groter aandeel borstvoeding op dag 6 krijgt dan bij de kinderen die in een kraamkliniek zonder BFHI-label zijn geboren (80,4% tegenover 75%). Ook het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt hoger in de kraamklinieken met BFHI-label (65% tegenover 61,1%).

De verschillen moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden, want het profiel van de borelingen in BFHI- en niet-BFHI-kraamklinieken is niet gelijk. Zo kennen BFHI-kraamklinieken een hoger aandeel kinderen met een moeder van niet-Belgische origine. Aangezien moeders van niet-Belgische origine vaker starten met borstvoeding, is het logisch dat de borstvoedingscijfers verschillen. Uit niet-opgenomen analyses blijkt echter dat er ook na controle voor dergelijke profielverschillen tussen kraamklinieken met en zonder BFHI-label verschillen blijven bestaan in de borstvoedingscijfers. Binnen elke kansengroep ligt bv. het aandeel kinderen dat op dag 6 uitsluitend borstvoeding krijgt hoger bij kinderen geboren in een BFHI-kraamkliniek.

Bij de interpretatie van de cijfers naar BFHI-label zijn de volgende twee zaken belangrijk:

  • Als een kraamkliniek een BFHI-label heeft, dan is dat een indicatie dat er extra aandacht gaat naar het ondersteunen van borstvoeding. Het ontbreken van het label wil uiteraard niet zeggen dat er in die kraamklinieken geen ondersteuning voor borstvoeding geboden wordt.
  • Als er verschillen zijn tussen kinderen naargelang de kraamkliniek waarin ze geboren zijn, dan wil dat niet zeggen dat die verschillen (enkel en alleen) te wijten zijn aan het feit dat een kraamkliniek een BFHI-label heeft of niet. Mogelijk kiezen ouders bewust in functie van hun eigen voorkeuren voor een bepaalde kraamkliniek en/of verschilt het ondersteuningsaanbod in de buurt van BFHI- en niet-BFHI-kraamklinieken.

De data laten dus niet toe om een definitieve uitspraak te doen over de invloed van het BFHI-label op de borstvoedingscijfers.

Borstvoeding op 6 maanden

Omdat borstvoeding zoveel voordelen heeft voor de gezondheid en ontwikkeling van het kind, adviseert de Wereldgezondheidsorganisatie om kinderen tot 6 maanden uitsluitend moedermelk te geven.

Op 6 maanden krijgt 35% van de kinderen (geboren in Vlaanderen in 2021) nog borstvoeding. 1 op de 10 baby’s krijgen dan nog uitsluitend borstvoeding. Ten opzichte van de geboortecohorte van 2020 zien we dat het aandeel kinderen dat op 6 maanden borstvoeding (uitsluitend + niet uitsluitend) krijgt, is afgenomen (-1,1 procentpunten) en dat enkel het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, is afgenomen.

Evolutie borstvoeding op 6 maanden bij kinderen geboren in het Vlaamse Gewest

De figuur geeft aan dat er vanaf geboortejaar 2020 een groter aandeel kinderen op 6 maanden nog borstvoeding zou krijgen. Aangezien in december 2019 de registratie van de voedingsvariabelen gewijzigd is, kan niet uitgesloten worden dat de verschillen daar (mede) door verklaard worden. Het zou echter ook kunnen dat de coronacrisis het voor vele moeders gemakkelijker heeft gemaakt om langer borstvoeding te geven. Hoewel er voor baby’s van 6 maanden geboren in 2021 een lichte terugval is, blijft het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt op 6 maanden hoger dan in 2019 (35% versus 30,9%).

Uit niet-opgenomen data weten we dat 14,9% van de kinderen die op dag 6 uitsluitend borstvoeding kregen op 6 maanden nog steeds uitsluitend borstvoeding kreeg en dat 34,7% van hen nog steeds borstvoeding kreeg, maar niet meer uitsluitend. De helft (50,4%) van de kinderen geboren in 2021 die gestart waren met uitsluitend borstvoeding, krijgt op 6 maanden dus geen borstvoeding meer.

Uit het dashboard op de pagina Cijfers op maat blijkt dat er zich - net zoals op de andere tijdstippen (24 uur en dag 6) waarvoor er voedingscijfers zijn - verschillen voordoen tussen de provincies. In West-Vlaanderen krijgt 26,2% van de borelingen uit 2020 op 6 maanden nog borstvoeding (waaronder 7,8% uitsluitend borstvoeding). In Vlaams-Brabant is het aandeel kinderen dat dan nog borstvoeding krijgt het grootst (41%) en wordt er meer uitsluitend (11,8%) borstvoeding gegeven in vergelijking met de andere provincies.

We zien op 6 maanden dat meer dan de helft (50,7%) van de kinderen met een moeder van niet-Belgische origine nog borstvoeding krijgt, terwijl het bij kinderen met een moeder van Belgische origine om 28,1% gaat. Ook op 6 maanden zien we bij de kinderen met een moeder van Belgische origine dat kinderen in kansarmoede vaker geen borstvoeding (meer) krijgen dan kinderen die niet in kansarmoede leven. Het verschil doet zich in elke provincie voor.

Borstvoeding (uitsluitend + niet uitsluitend) op 6 maanden per origine moeder en kansengroep

Registratie voeding op 3 en 12 maanden

Medewerkers van Kind en Gezin (Opgroeien) registreren sinds 2019 niet enkel de voedingssituatie op 3 vaste leeftijdsmomenten (24 uur, dag 6 en 6 maanden), maar bevragen de voedingssituatie op elk contactmoment. Zo kunnen we ook voor andere leeftijden gegevens over borstvoeding afleiden. Hoewel die registratie minder volledig ingevuld is, gaat het wel nog steeds om gegevens over duizenden kinderen. Op basis van deze registraties:

  • leiden we af dat op een leeftijd van 3 maanden nog meer dan de helft (52,5%) van de baby’s borstvoeding krijgt (waarbij 35,7% nog uitsluitend borstvoeding).
  • schatten we dat 7 à 10% van de kinderen op 1 jaar nog borstvoeding krijgt in combinatie met andere voeding. Voor de kinderen van 12 maanden zijn de data nog iets onvollediger waardoor we ons beperken tot een meer voorzichtige raming.
Ook interessant
Nog niet gevonden wat je zocht?
Vraag het aan team Beleidsonderbouwing
Diederik Vancoppenolle, wetenschappelijk adviseur Opgroeien

Het team Beleidsonderbouwing bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring. 

Team Beleidsonderbouwing