Veelgestelde vragen over jeugdhulp

Ga snel naar...

Hulpprogramma geblokkeerde ontwikkelingstrajecten

Algemeen

Wat als de uitvoering moeilijk loopt?

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien op de uitvoering en effectiviteit van het hulpprogramma voor geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. Dat vraagt een systematische evaluatie van de impact en het identificeren van verbeterpunten.

Indien blijkt dat het hulpprogramma onvoldoende gerealiseerd wordt en er structureel geen gepaste antwoorden zijn voor de doelgroep, wordt ingegrepen.

Rol van Zorginspectie en mogelijke maatregelen

Zorginspectie is verantwoordelijk voor de audit en kwaliteitscontrole van het hulpprogramma. 

Op basis van deze audits kan de overheid:

  • maatregelen nemen om de aansturing van het netwerk te versterken
  • een verplicht opvolg- en verbetertraject opleggen aan het samenwerkingsverband.

Deze structurele opvolging zorgt ervoor dat het hulpprogramma blijvend afgestemd blijft op de noden van de jongeren en dat de samenwerking binnen het netwerk optimaal functioneert.

Doelgroep

Gaat elke vraag over geslotenheid?

Neen. Een verwijzer of jeugdhulpaanbieder die vastloopt, kan diagnostiek inschakelen om een analyse te maken. Niet elke jongere in een geblokkeerd ontwikkelingstraject moet naar een gesloten voorziening.

Alle vragen voor een gesloten hulpverleningstraject moeten wél worden aangemeld bij het hulpprogramma, om oriëntering naar GES+ of veilig verblijf mogelijk te maken.

Wat met jongeren met een ernstige meervoudige beperking?

Jongeren met een ernstige meervoudige beperking vallen buiten de doelgroep van het hulpprogramma. Het gaat om jongeren met een combinatie van: 

  • ernstige cognitieve beperkingen,
  • ernstige tekorten in adaptief gedrag
  • ernstige tekorten op vlak van sensorisch en/of motorisch functioneren. 

Zij hebben een andere vorm van ondersteuning nodig, met gespecialiseerde partners.

Voor deze doelgroep loopt een parallel traject, in samenwerking met onder andere GES+ voorzieningen die een specifiek aanbod voor deze jongeren hebben ontwikkeld.

Diagnostiek, toeleiding en instroom

Aan wie wordt een jongere uiteindelijk toevertrouwd?

De jongere wordt toevertrouwd aan een jeugdhulpaanbieder met als voorwaarde mee in te stappen in het hulpprogramma.

Kan een jongere instromen zonder volledig diagnostisch proces?

Diagnostiek is geen eenmalige activiteit bij de start van het traject maar draagt ook bij aan de evaluatie van een ontwikkelingstraject tijdens de interventies van het hulpprogramma. In uitzonderlijke situaties kan een jongere dus al starten in het hulpprogramma, terwijl de ondersteuningsnoden verder in kaart worden gebracht. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij acute noodsituaties.

Zorgt het diagnostisch proces niet voor vertraging?

Diagnostiek is geen one shot event en kent een gelaagdheid. Meestal is al heel wat informatie voorhanden en is een snelle indicatiestelling mogelijk. Urgente situaties vragen altijd de afweging tussen de acute nood om een jongere in veiligheid te brengen en de noodzakelijke diepgang van diagnostiek.

Hoeveel middelen zijn er voor diagnostiek?

Opgroeien voorziet een budget van 500.000 euro voor de oprichting van drie expertisenetwerken. Er wordt onderzocht of extra middelen mogelijk zijn, vooral met oog op de samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg.

De voorziene middelen volstaan niet voor de volledige opdracht diagnostiek. Momenteel wordt bekeken hoe de huidige capaciteit van diagnostische partners in te zetten ter versterking.

Hoe verloopt de instroom naar veilig verblijf, GES+ en IZN?

Jongeren die aangemeld worden voor veilig verblijf, GES+ of IZN, worden ook aangemeld bij diagnostiek.

  • Op basis van het diagnostisch advies wordt de juiste hulpverlening gematcht.
  • De instroom naar veilig verblijf blijft een gerechtelijke maatregel, terwijl in GES+ en andere jeugdhulpvormen een vrijwillige instroom mogelijk blijft.
Hoe verhoudt diagnostiek zich tot de indicatiestelling?

Diagnostiek versterkt het bestaande indicatiestellingsproces door verwijzers of consulenten.

Als een traject vastloopt, zijn een grondige analyse van ondersteuningsbehoeften en een kwaliteitsvolle indicatiestelling noodzakelijk. Dat is een complexe besluitvorming die specifieke expertise vraagt. Die expertise van diagnostiek wordt toegevoegd aan de bestaande besluitvorming door verwijzers en consulenten, zodat de indicatiestelling van deze ingrijpende hulp nog zorgzamer gebeurt.

Wat is het resultaat van diagnostiek?

Diagnostiek leidt tot een advies over:

  • de vraag of de jongere tot de doelgroep behoort
  • welke zorg en ondersteuning nodig zijn volgens de noden van de jongere, ook als die niet tot de doelgroep behoort
  • de urgentie van de hulpvraag
  • welke reguliere capaciteit kan worden ingezet.
Waarom is extra diagnostiek nodig?

Veel jongeren in het hulpprogramma hebben een lange hulpverleningsgeschiedenis. Er is vaak al veel informatie beschikbaar. Toch is het belangrijk om vanuit verschillende expertises naar alle levensdomeinen van de jongere en zijn gezin te kijken.

Als er onvoldoende actuele diagnostiek beschikbaar is, wordt snel diagnostische capaciteit ingezet om de ontbrekende informatie in kaart te brengen.

Wat houdt het diagnostisch proces in?

Diagnostiek brengt de situatie van de jongere in kaart, met aandacht voor:

  • de ondersteuningsnoden en behoeften van de jongere en zijn context
  • de onderliggende processen die het probleem in stand houden
  • de werkzame interventies die verbetering kunnen brengen.

Diagnostiek is een cyclisch proces en speelt niet alleen een rol bij instroom, maar ook tijdens het hulpverleningstraject. Zo krijgt men zicht op de invloed van interventies op het ontwikkelingstraject en kan eventueel worden bijgestuurd. Dit is procesdiagnostiek.

Het hulpverleningstraject

Hoe groot is het werkingsgebied van het samenwerkingsverband?

Het werkingsgebied moet voldoende nabijheid garanderen en houdt rekening met de beschikbaarheid van expertise.

De doelgroep van het hulpprogramma is een klein deel van de jongeren in de gespecialiseerde jeugdhulp (naar schatting max. 10%). Zij hebben nood aan specifieke expertises. Daarom is een voldoende groot aantal actoren nodig met expertise voor de doelgroep.

Om voldoende capaciteit en expertise te hebben, vormen de drie bestaande intersectorale zorgnetwerken de basis. Deze zijn ook al een clustering van referentieregio’s.

Wie is verantwoordelijk bij incidenten?

Het samenwerkingsverband is een feitelijke vereniging en enkel verantwoordelijk voor de uitvoering van het hulpprogramma. Incidenten binnen het hulpverleningstraject blijven de verantwoordelijkheid van de organisatie die de hulp verleent.

Zijn alle hulpverleningspartners in de regio verplicht deel te nemen aan het samenwerkingsverband?

Minstens alle voorzieningen die met deze doelgroep werken (dus minimaal GES+ en veilig verblijf), nemen deel aan het samenwerkingsverband. Die deelname is een meerwaarde want zo zijn de organisaties nooit alleen aan zet in een hulpverleningstraject. Het samenwerkingsverband kan aangevuld worden met alle relevante actoren voor deze doelgroep.

Wat als een samenwerkingsverband de hulp niet meer ziet zitten?

Hulpverlening kan niet eenzijdig worden stopgezet. Stopzetting is enkel mogelijk indien alle partijen akkoord zijn en er een duidelijk vervolgperspectief is.

Heeft een organisatie opnameplicht?

Neen, geen enkele organisatie heeft een begeleidingsplicht, wel het samenwerkingsverband dat het hulpprogramma uitvoert. Het netwerk van partners moet de hulpverlening dus opstarten binnen de beschikbare capaciteit. Er wordt onderling afgesproken hoe de hulp vorm te geven.

Wie beslist over een geïndividualiseerd budget?

Diagnostiek doet uitspraak over de wens voor extra budget. De overheid beslist en houdt overzicht.

Waar krijgt het traject vorm?

Het advies van diagnostiek wordt vertaald naar een geïntegreerd hulpverleningstraject. Dit gebeurt steeds in overleg met de nodige partners in de regio. Daarbij komt een systematische evaluatie van de impact op de ontwikkeling van de jongere, om bij of terug te schakelen.

Twijfels of vragen?

Vragen over het hulpprogramma? Neem contact op met voorzieningenbeleid@opgroeien.be.

Veilig verblijf

Capaciteit veilig verblijf

Zijn de voorzieningen klaar voor deze doelgroep?

De opstart van een nieuwe werking vraagt tijd. Teams moeten op elkaar inspelen en een eigen identiteit ontwikkelen. Daarnaast brengt samenleven in een veilige setting extra uitdagingen met zich mee.

Om voorzieningen hierin te ondersteunen, worden zij de eerste twee jaar begeleid door drie coaches, elk verantwoordelijk voor een regio:

  • West- en Oost-Vlaanderen
  • Antwerpen
  • Vlaams-Brabant, Brussel en Limburg
Zijn alle plaatsen operationeel?

Neen. Een aantal organisaties zijn nog in opstartfase, waaronder:

  • De Vijver, Zorgbedrijf Antwerpen, Klavier en Ruyskensveld (Antwerpen en Oost-Vlaanderen)
  • De Wissel en Schipbreukelingen (Vlaams-Brabant)

Momenteel ervaren de regio’s Oost- en West-Vlaanderen de grootste capaciteitsproblemen. Eind 2023 zal slechts 70% van de geplande capaciteit operationeel zijn. Daarom worden extra opties onderzocht om deze regio’s te versterken.

Doelgroep en doel

Hoe verhoudt veilig verblijf zich tot het hulpprogramma voor jongeren in een geblokkeerd ontwikkelingstraject?

Ook veilig verblijf maakt deel uit van een breder netwerk van partners. Dit betekent dat geen enkele voorziening er alleen voor staat, maar dat de begeleiding altijd vervat zit in een ruimer traject.

Wat is het doel van veilig verblijf?

Door de gesloten setting krijgt de jongere ruimte om opnieuw verbinding te maken met zichzelf, zijn netwerk, de hulpverlening en de maatschappij. Het traject binnen veilig verblijf is altijd tijdelijk en wordt op maat van de jongere uitgewerkt. Jongeren weten wanneer, hoe en waarom bepaalde vormen van geslotenheid worden toegepast.

Welke jongeren komen in veilig verblijf terecht?

Jongeren in veilig verblijf vallen onder de criteria van het hulpprogramma voor geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. De jongeren:

  • zitten vast in hun ontwikkelingstraject op meerdere levensdomeinen
  • kunnen niet voltijds thuis wonen zonder intensieve ondersteuning
  • vormen een risico voor zichzelf of anderen (psychisch of fysiek)
  • hebben een ambivalente houding tegenover hulpverlening
  • hebben geen ernstige meervoudige beperking.

Het expertisenetwerk diagnostiek beoordeelt, samen met relevante partners, of een jongere voldoet aan deze criteria.

Toeleiding naar veilig verblijf

Kan iedereen toeleiden naar veilig verblijf?

Neen. Veilig verblijf blijft een gerechtelijke maatregel.

Indien het expertisenetwerk diagnostiek oordeelt dat veilig verblijf aangewezen is, kan een consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank dit advies voorleggen aan de jeugdrechter. De jeugdrechter beslist uiteindelijk of de jongere in veilig verblijf wordt geplaatst.

Hoe gebeurt de toeleiding naar veilig verblijf?

Een jongere kan enkel naar veilig verblijf na aanmelding bij het expertisenetwerk diagnostiek. Dit netwerk is deel van het hulpprogramma voor jongeren in een geblokkeerd ontwikkelingstraject.

De aanmelding gebeurt door een verwijzer of jeugdhulpaanbieder en is enkel mogelijk voor jongeren bij wie een tijdelijke geslotenheid noodzakelijk is voor hun psychische of fysieke integriteit.

Het expertisenetwerk diagnostiek beoordeelt de ondersteuningsnoden en adviseert over de meest gepaste hulpverlening. De uiteindelijke hulpverlening krijgt intersectoraal vorm.

Visie en regelgeving

Mag een jongere nog in afzondering geplaatst worden?

Neen, een jongere mag niet in afzondering worden geplaatst als straf of bij elke dreigende escalatie. Elke voorziening moet een preventiebeleid hebben dat beschrijft hoe afzondering maximaal wordt voorkomen.

Indien een tijdelijke afzondering noodzakelijk is om de veiligheid te herstellen of te behouden, moet dit gebeuren volgens de regelgeving en met duidelijke modaliteiten:

  • om de veiligheid te herstellen bij acuut en ernstig gevaar
  • om de veiligheid te behouden bij potentieel gevaar
  • ter preventie van acuut en ernstig gevaar voor de minderjarigen of anderen.

Het huishoudelijk reglement moet minimaal bevatten:

  • het preventiebeleid op afzondering
  • de infrastructurele voorzieningen voor afzondering
  • de wijze van registratie en toezicht
  • de duur van de afzondering
  • het toezicht op en de mogelijkheden tot contact van de minderjarige tijdens de afzondering
  • de opvolging binnen het bredere hulpverleningstraject.

Meer weten? Bekijk de intersectorale richtlijn over afzondering en fixatie in de brede residentiële jeugdhulp.

Welke regelgeving geldt voor veilig verblijf?

De voorziening met veilig verblijf is partner in het samenwerkingsverband binnen het hulpprogramma en ontwikkelt, in overleg met de andere partners van het hulpprogramma, een pedagogisch beleid rond veiligheid.

Elk huishoudelijk reglement bevat minimaal:

  • de visie op relationele veiligheid
  • de visie op infrastructurele veiligheid, inclusief de mogelijkheid tot geslotenheid
  • de modaliteiten voor geslotenheid op maat, afgestemd op elke jongere.

In een latere fase komt er ook overleg met GES+ voorzieningen.

Hoe gesloten is veilig verblijf?

Veilig verblijf heeft als kernopdracht het beschermen en beveiligen van de psychische, fysieke en seksuele integriteit van jongeren. Dat is ook zo vermeld in de regelgeving. Je vindt meer info in de visienota.

Daarnaast ligt de focus op leren omgaan met vrijheden. Dit is een delicate evenwichtsoefening voor hulpverleners en organisaties. Het is belangrijk organisaties hierin te ondersteunen en jeugdrechters mee te nemen in de inhoudelijke invulling van de beveiliging in het hulpverleningstraject.

Samenwerking met de gemeenschapsinstellingen

Blijft samenwerking met de gemeenschapsinstellingen mogelijk?

Ja. De gemeenschapsinstellingen blijven een vaste partner binnen het hulpprogramma. Zij bieden onder andere time-out plaatsen aan en brengen forensische expertise in, wat cruciaal kan zijn in bepaalde trajecten.

De 40 time-outplaatsen binnen de gemeenschapsinstellingen blijven behouden. Een werkgroep onderzoekt momenteel hoe hun expertise ondersteunend kan worden ingezet binnen veilig verblijf.

Uitstroom veilig verblijf

Hebben jongeren uit veilig verblijf dezelfde uitstroommogelijkheden als jongeren uit de gemeenschapsinstellingen?

Artikel 3 van het erkennings- en subsidiëringsbesluit bepaalt dat voorzieningen een bepaald aantal jongeren uit gemeenschapsinstellingen moeten begeleiden of opvangen. Deze bepaling wordt aangepast, zodat dit ook geldt voor jongeren die uit veilig verblijf komen.

Voorzieningen met de erkenning "te begeleiden of op te vangen minderjarigen uit gemeenschapsinstellingen" kunnen voortaan dus ook jongeren uit veilig verblijf opvangen en begeleiden.

Reconversie

Algemeen

Wat is de visie van Opgroeien op verblijf?

Opgroeien stimuleert een transitie naar kleinschaliger en gezinsgericht verblijf, zoals gezinshuizen. Dit past binnen de bredere visie van ‘Vroeg en nabij’, waarin kinderen en jongeren zoveel mogelijk opgroeien in een gezin of – als dat niet mogelijk is – in een zorgomgeving die zo thuis mogelijk aanvoelt.

Deze visie vertaalt zich in twee belangrijke ontwikkelingen:

  • de opstart en uitbreiding van gezinshuizen als alternatief voor traditionele residentiële jeugdhulp.
  • de afbouw en hervorming van residentiële capaciteit, waarbij kleinschaligheid en een positief leefklimaat centraal staan.

Bij geplande of recente nieuwbouwprojecten wordt samen met de voorziening bekeken hoe deze zo optimaal mogelijk kunnen bijdragen aan kleinschaligheid en een positief leefklimaat, binnen de mogelijkheden van de infrastructuur.

Wat is de doelgroep voor de oproep? Is dat hetzelfde voor de 4 werven?

De oproep richt zich in de eerste plaats tot jeugdhulpvoorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door Opgroeien, waaronder de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG).

Samenwerking met andere sectoren is vaak noodzakelijk is. Daarom is het belangrijk dat voorzieningen afstemmen met relevante partners. Voor sectoroverschrijdende samenwerkingen is het aanbevolen om de haalbaarheid vooraf af te toetsen bij de bevoegde administraties. Opgroeien engageert zich om in gesprek te gaan met andere administraties over de ingediende reconversiedossiers.

Voor reconversie naar gezinshuizen kunnen ook multifunctionele centra (MFC’s) een aanvraag indienen, in samenspraak met het VAPH.

Hoe wordt rekening gehouden met de impact van reconversie op de verwijzende instanties en de toegang tot hulp?

Tijdens regionale afstemmingsmomenten, georganiseerd door Opgroeien en de IROJ-ondersteuners, worden ondersteuningscentra jeugdzorg, sociale diensten jeugdrechtbank en intersectorale toegangspoorten actief betrokken. Zo wordt reconversie in overleg met verwijzende instanties vormgegeven.

Daarnaast nemen beleidsmedewerkers van deze diensten deel aan de Vlaamse kerngroep, die de reconversiedossiers beoordeelt. Hierdoor wordt de impact op doorverwijzing en hulpverlening systematisch meegenomen in de besluitvorming.

Is er financiële ruimte om het reconversieproces in de organisatie te ondersteunen?

Reconversie gebeurt binnen een enveloppefinanciering. Dit betekent dat voorzieningen flexibel met hun budget kunnen omgaan, vooral in de opstartfase. De erkenningsvoorwaarden voorzien deze flexibiliteit zodat voorzieningen de nodige interne procesondersteuning kunnen opzetten.

Kan het aanbod binnen het project Partners in Parenting ingezet worden bij reconversie?

Sommige jeugdhulpvoorzieningen verwijzen in hun reconversievoorstel naar hun inzet binnen Partners in Parenting (PiP)

Een Vlaamse stuurgroep volgt de uitrol van PiP op. Het is belangrijk om duidelijk in kaart te brengen hoe voorzieningen bijdragen aan PiP en in welke mate dat de inzet van pleegzorgdiensten aanvult. Daarbij is er een onderscheid tussen:

  • de opstartfase, waarin de focus ligt op expertiseontwikkeling, aangezien het voor veel voorzieningen een nieuw concept is.
  • de duurzame fase, waarin PiP structureel is ingebed in de werking.

Voor reconversie is vooral relevant welke extra inzet voorzieningen opnemen zodra PiP structureel functioneert. Voorzieningen die deze inzet willen meenemen in hun reconversievoorstel omschrijven dit concreet in hun dossier, inclusief de impact op capaciteit. De haalbaarheid en timing worden verder afgestemd binnen de opvolging van het project.

Hebben cliëntvertegenwoordigers invloed op beslissingen?

De regelgeving bepaalt dat elk dossier moet aangeven hoe jongeren en ouders betrokken worden in het reconversieproces. We moedigen voorzieningen aan om hen actief te betrekken bij het opstellen van een dossier.

Jongeren en ouders kunnen algemene signalen via hun vertegenwoordigers overmaken aan het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ). Deze signalen maken deel uit van het advies dat het IROJ formuleert.

Werf gezinshuizen

Moeten altijd 4 residentiële plaatsen omgezet worden naar 6 gezinshuisplaatsen?

Er is een berekeningstool waarmee voorzieningen kunnen experimenteren hoe ze hun erkenning kunnen ombouwen op een budgetneutrale manier.

De oorspronkelijke berekeningstool uit de rondzendbrief had niet genoeg oog voor de diversiteit aan modules die ingezet kunnen worden bij de ombouw en/of de grootte van de inzet.

Daarom is deze aangepast om:

  • meer variatie in modules en inzet mogelijk te maken
  • meer flexibiliteit te bieden bij het ombouwen van residentiële capaciteit.

Ook voor de CKG’s wordt een gelijkaardige tool ontwikkeld.

Kunnen middelen voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen worden ingezet voor reconversie?

Alle voorstellen die gericht zijn op een betere hulpverlening voor NBMV worden overwogen.

Belangrijk: Voor plaatsen onder de conventie met Fedasil moeten we binnen de bepalingen van deze conventie blijven.

Kunnen pleegouders zich kandidaat stellen als gezinsouder?

Ja, pleeggezinnen met ervaring kunnen zich kandidaat stellen als gezinshuisouder.

De selectieprocedure blijft echter belangrijk en bestaat uit:

  • screening van pedagogische draagkracht, competenties en context
  • matching met de kinderen die worden opgevangen.

Meer informatie over de selectieprocedure:

Hebben gezinshuizen ook voor adolescenten een meerwaarde?

Ja, onderzoek toont aan dat verbinding en ondersteuning ook voor adolescenten essentieel zijn.

  • Vaak ligt de focus bij deze groep op de voorbereiding op zelfstandig wonen (kamertraining, zelfstandig leren budgetteren).
  • Toch blijft het belangrijk dat jongeren verbonden blijven met een stabiel netwerk.
  • Gezinshuizen kunnen hierin een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld in de vorm van mentorhuizen.
Kunnen gezinshuizen minder dan 3 jongeren opnemen?

De norm ligt op drie kinderen per gezinshuis, met een maximum van zes kinderen (inclusief eigen (pleeg)kinderen van de gezinshuisouder). Dit met het oog op het kleinschalige karakter en huiselijke leefklimaat De subsidiëring van een gezinshuis en berekening van het loon van de gezinshuisouder is daarop voorzien. 

  • Meer dan drie kinderen? Dit is mogelijk mits voldoende draagkracht van de gezinshuisouder en het gezin, vooral bij broers en zussen.
  • Minder dan drie kinderen? Dit is momenteel niet mogelijk, gezien de subsidiëring en het statuut van huisarbeid. Opgroeien onderzoekt nieuwe pistes om hierin meer flexibiliteit te bieden.
Zijn gezinshuizen alleen bedoeld voor jonge kinderen?

De rondzendbrief focust op jonge kinderen (-12 jaar), omdat onderzoek wijst op het belang van een stabiele hechtingsomgeving in deze leeftijdsgroep.

Daarnaast kunnen gezinshuizen ook voor andere doelgroepen worden opgezet, zoals:

  • jongvolwassenen (mentorhuizen)
  • jongeren met een nood aan observatie en behandeling
  • niet-begeleide minderjarige vluchtelingen (NBMV).
Kan een samenwerkingsverband een vzw oprichten om gezinshuizen te organiseren?

Ja, voorzieningen kunnen vanuit een samenwerkingsverband gezinshuizen opstarten, maar het oprichten van een nieuwe vzw is niet noodzakelijk. Een extra vzw brengt administratieve last en extra overhead met zich mee. Daarom moedigen we dit niet aan. 

Belangrijk blijft dat gezinshuizen:

  • kwalitatief georganiseerd worden
  • toegankelijk blijven voor alle kinderen
  • optimaal samenwerken met andere organisaties.
Kan een OOOC in de reconversie tot gezinshuis stappen door verblijf in te zetten?

Een gezinshuis is zeer divers, zowel in finaliteit (perspectiefbiedend of -zoekend) als in doelgroep. Een OOOC of OBC kan gebruik maken van zijn expertise om een gezinshuis op te richten, om verblijf binnen diagnostiek of behandeling kleinschaliger en huiselijker te organiseren.

Het is belangrijk dat voorzieningen die deze stap willen zetten, goed afstemmen met hun samenwerkingspartners.

Kan de voorziening een woning ter beschikking stellen van de gezinshuisouder?

Nee, binnen het statuut van huisarbeid is de autonomie van de gezinshuisouder cruciaal. Er mag geen directe controle zijn vanuit de werkgever op de woning van de gezinshuisouder.

Als de moederorganisatie een woning ter beschikking heeft, kan deze verhuurd worden via een aparte huurovereenkomst. Dit moet losstaan van de arbeidsovereenkomst om vermenging te voorkomen.

Kunnen gezinshuizen ook gezinnen opvangen?

Momenteel ligt de prioriteit op gezinshuizen voor minderjarigen, om eerst hier voldoende expertise en capaciteit rond op te bouwen.

De opvang van gezinnen in gezinshuizen kan in een latere fase worden onderzocht. Dit op basis van voldoende wetenschappelijke inzichten en praktijkervaring, onder meer uit buitenlandse projecten zoals in Nederland.

Is er een tool voor de ombouw naar gezinshuis?

Ja, er is een berekeningstool die helpt bij het omzetten van modules naar gezinshuizen.

Hoe verloopt de transitie van een klassiek verblijf naar gezinshuis?

Voldoende schaalgrootte is belangrijk voor de ombouw. Dit is essentieel om:

  • expertise op te bouwen en kennis te delen tussen voorzieningen
  • de overgang zorgvuldig te laten verlopen, zowel voor de kinderen als de medewerkers
  • de continuïteit van de lopende trajecten te bewaken binnen de bestaande middelen.

De verwachting is dat moederorganisaties samenwerken binnen een regionaal netwerk en expertise opbouwen in samenwerking met andere moederorganisaties en de dienst voor pleegzorg.

De afdeling Voorzieningenbeleid jeugdhulp van Opgroeien bekijkt samen met de voorzieningen de fasering van de ombouw en de nodige ondersteuning voor een vlotte transitie.

Heeft elk kind in een gezinshuis een eigen kamer?

Ja, in principe heeft elk kind in een gezinshuis recht op een eigen kamer. Dit is conform de regelgeving, dat het belang van privacy en een eigen ruimte voor de ontwikkeling en autonomie van kinderen benadrukt.

In specifieke situaties, zoals bij jonge broers en zussen of een baby die bij de gezinshuisouder op de kamer slaapt, zijn afwijkingen mogelijk.

Werf kansen om dienstverlening te optimaliseren

Wordt vellig verblijf meegenomen in de reconversie?

Nee, veilig verblijf is een recent initiatief en nog volop in ontwikkeling.

  • De bestaande capaciteit kan niet worden gereconverteerd naar een ander type aanbod.
  • Wel kunnen de betrokken partners meedenken over hoe veilig verblijf beter kan inspelen op de noden van jongeren, ook in de fase na veilig verblijf.
  • De visie op veilig verblijf sluit aan bij de principes in de rondzendbrief, waardoor verdere samenwerking en afstemming binnen deze context belangrijk blijft.
Kunnen gemeenschapsinstellingen worden meegenomen in reconversie, bijvoorbeeld binnen ‘gedeelde trajecten 3.0’?

Gemeenschapsinstellingen zijn zelf volop in reconversie door de implementatie van het jeugddelinquentiedecreet.

  • Samenwerkingen tussen private jeugdhulpvoorzieningen en gemeenschapsinstellingen moeten afgestemd worden op deze nieuwe realiteit.
  • Private voorzieningen die vandaag samenwerken met gemeenschapsinstellingen in verontrustingsdossiers, zullen zich in een andere dynamiek bevinden, namelijk met partners uit het veilig verblijf-aanbod.
Kunnen NRTH modules omgezet worden naar RTH modules?

Het omzetten van niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH) naar rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) is niet per definitie uitgesloten, maar moet passen binnen een ruimer regionaal en sectoraal afgestemd plan.

  • We verwachten geen individuele initiatieven per organisatie, maar eerder samenwerkingsverbanden die inspelen op collectieve noden.
  • Opgroeien engageert zich om de concrete vertaling van deze initiatieven maximaal te integreren in het erkennings- en subsidiëringskader.
  • Specifiek voor KWE-capaciteit (kleinschalige woonentiteiten) geldt dat deze recent zijn toegekend en geen reconversie zullen kennen. De finaliteit van deze capaciteit moet behouden blijven.
Komen begeleidingen op basis van tijdelijke IPH middelen in aanmerking voor reconversie?

Nee, de IPH-middelen vallen buiten de scope van deze rondzendbrief.

Binnen ‘Vroeg en nabij’ wordt onderzocht hoe subsidiëring en erkenning anders kunnen. Rugzakfinancieringen, zoals de IPH-middelen, maken hier expliciet deel van uit.

Kan een verblijfsmodule een flexi-bed worden voor extra contextbegeleiding i.f.v. veiligheidsplanning SofS?

Reconversie gaat veel verder dan het ombouwen van individuele verblijfseenheden. Het vertrekpunt moet altijd de impact op de doelgroep zijn.

  • Waar vroeger residentiële hulp de standaardoplossing was bij verontrusting en dreigende uithuisplaatsing, zet Signs of Safety (SofS) in op intensieve en krachtgerichte netwerkbegeleiding.
  • Een residentiële back-up blijft nodig, maar deze moet ingebed zijn in een ruimer regionaal en gedragen verhaal.
  • Initiatieven die deze principes volgen, komen zeker in aanmerking voor reconversie.
Is een omzetting mogelijk van verblijfsmodules naar contextbegeleiding?

Ja, er is ruimte om op een andere manier te antwoorden op de noden van kinderen en jongeren in een onveilige thuissituatie, zonder vast te houden aan de huidige modulestructuur.

Cruciaal is dat de doelgroep blijft maar dat de antwoorden kunnen veranderen.

  • De focus verschuift van klassieke residentiële hulp naar intensieve begeleiding van gezinnen. Bijvoorbeeld door contextbegeleiding op piekmomenten van de dag en dagelijkse ondersteuning aan huis.
  • De intensiteit van bestaande contextbegeleidingsmodules sluit hier vandaag niet volledig bij aan. Daarom denken we eerder in trajecten dan in modules.
  • Er blijft een vangnet nodig wanneer verblijf (tijdelijk) toch noodzakelijk is. Dit gebeurt met aandacht voor pleegzorg als eerste optie, kleinschaligheid en een positief leefklimaat.

Gegevensdeling en dossier

Info voor hulpverleners

Wie kan informatie opvragen?

De jongere

  • Jongeren ouder dan 12 jaar mogen hun dossier inkijken, tenzij er argumenten zijn om dit te weigeren.
  • Jongeren jonger dan 12 jaar krijgen toegang als de consulent of begeleider dit verantwoord acht.
  • Indien een minderjarige zijn recht tot toegang niet zelf kan uitoefenen, kan dit door de wettelijk vertegenwoordiger gebeuren of door een vertrouwenspersoon in het geval van tegenstrijdige belangen.  

Ouders of wettelijke vertegenwoordigers

  • Kunnen toegang vragen in eigen naam of namens de jongere.

Personen uit de leefomgeving

  • Personen die met de jongere samenwonen kunnen soms toegang krijgen.
  • Personen die niet samenwonen met het kind of de jongere, zoals leerkrachten, vrienden en hulpverleners, kunnen enkel informatie opvragen als ze in het dossier voorkomen of info aangeleverd hebben voor het dossier.
Wie heeft toegang tot de gegevens?
  • Enkel hulpverleners die rechtstreeks betrokken zijn bij de begeleiding van het kind of de jongere.
  • Medewerkers van Opgroeien of andere (overheids)instanties hebben geen toegang tot individuele dossiers. Zij kunnen alleen geanonimiseerde gegevens opvragen voor beleidsdoeleinden of onderzoek.
  • Elke toegang wordt geregistreerd en gecontroleerd om misbruik te voorkomen.
Waarom gegevensdeling?

Efficiëntere hulpverlening en beter beleid

Binnen de jeugdhulp werken veel verschillende diensten, elk met hun eigen registratiesystemen. Sommige systemen zijn bedoeld om hulpvragen te verwerken of een hulpverleningstraject op te volgen, terwijl andere dienen om voorzieningen te subsidiëren.

Om de samenwerking te verbeteren, vraagt Opgroeien dat enkele basisgegevens op een uniforme manier beschikbaar zijn. Dit zorgt ervoor dat:

  • hulpverlening sneller en efficiënter verloopt,
  • het beleid voor hulpverlening beter wordt afgestemd over de verschillende sectoren heen.

Verantwoording en kwaliteitsbewaking

Opgroeien subsidieert jeugdhulpvoorzieningen zodat zij hulp kunnen aanbieden aan kinderen, jongeren en gezinnen. Daarbij verwacht het agentschap dat voorzieningen hun hulpverlening registreren. 

Dit is belangrijk om:

  • aan te tonen dat de middelen correct worden besteed,
  • inzicht te krijgen in de hulpverlening, zodat het beleid verder verfijnd en verbeterd kan worden.
Welke dossiers bestaan er?

Dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (Domino OCJ)

Registreert de hulpverleningstrajecten.

  • Dit dossier bestaat uit een elektronisch en een papieren gedeelte.
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces zijn opgesteld.   
  • De consulent moet de jongere informeren over wat hij in het dossier schrijft en geeft de nodige info door aan betrokken hulpverleners.  

Dossier bij de intersectorale toegangspoort (INSISTO ITP)

Registreert de aanvragen naar niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

  • Dit dossier omvat de elektronische aanvragen voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
  • Het bevat persoonsgegevens, vraagverheldering en diagnostiek in functie van de hulpvraag en het afgeleverde indicatiestellingsverslag dat bepaalt welke hulp een kid of jongere kan krijgen.
  • Het dossier is toegankelijk voor de regionale medewerkers van de intersectorale toegangspoort en voorzieningen waar het kind of de jongere is aangemeld.
  • De minderjarige kan een kopie aanvragen bij de contactpersoon.  

Crisisjeugdhulpdossier (INSISTO crisis)

Registreert crisisvragen en de afhandeling ervan.

  • Dit dossier geeft de crisisvraag bij het crisismeldpunt weer. Ook de wijze van afhandeling staat hierin vermeld.
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag en een indicatie van de crisisjeugdhulp die nodig is.
  • Het dossier is toegankelijk voor medewerkers van de crisismeldpunten en voorzieningen uit het crisisnetwerk die het kind of de jongere begeleiden.   
  • De minderjarige kan een kopie aanvragen bij de crisisaanmelder of het crisismeldpunt.  

Dossier cliëntoverleg of bemiddeling (INSISTO COBE)

Registreert vragen naar cliëntoverleg of bemiddeling.

  • Het dossier in COBE geeft de vragen weer voor cliëntoverleg of bemiddeling bij de teams Continuiteit van Opgroeien.
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag, uit te nodigen betrokkenen en verdere afhandeling door de medewerker.
  • Het dossier is toegankelijk voor:
    • de regionale medewerkers van de teams Continuïteit
    • de aangestelde bemiddelaar bij bemiddeling
    • de aangestelde voorzitter bij cliëntoverleg. 

Dossier bij de jeugdrechtbank

Bevat gerechtelijke beslissingen en persoonlijkheidsverslagen.

Dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank (DOMINO SDJ)

Registreert hulpverleningsprocessen onder gerechtelijke begeleiding.

Dit dossier bestaat uit twee luiken:

  1. Het administratief dossier bevat proces-verbalen van de politie en beschikkingen of vonnissen van de jeugdrechter.
  2. Het persoonlijkheidsdossier bevat gegevens over de persoonlijkheid van de jongere en zijn omgeving.  Dit is bv. een verslag van het maatschappelijk onderzoek van de consulent.
  • Het dossier bevat informatie over de feiten en omstandigheden van het misdrijf dat is gepleegd. Het kan ook informatie vermelden over de moeilijke situatie waarin de jongere zich bevindt.
  • De griffier van de jeugdrechtbank houdt het dossier bij.
  • Het dossier mag enkel gelezen worden door personen die bij de gerechtelijke procedure betrokken zijn.  

Dossier bij de gemeenschapsinstelling (DOMINO GI)

Bevat persoonsgegevens, juridische documenten en verslagen over het traject.

Het dossier omvat een elektronisch dossier met: 

  • persoonsgegevens   
  • juridische stukken (dagvaarding, beschikking, vonnis, arrest in beroep, proces-verbaal …)
  • administratieve stukken: identificatiefiche, akkoord voor verlenging maatregel, toestemming of weigering verlof, toestemming extramurale activiteiten, melding ontvluchting of ongewettigde afwezigheid, melding heropname …
  • forensisch orthopedagogisch /didactische gegevens: handelingsplan, schoolrapport, verslaggeving of informatie van externe voorzieningen of diensten mits uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkers
  • stukken die de jongere zelf invult: levensverhaal …
  • registraties van bezoekers, bijzondere maatregelen ...
  • interne werkdocumenten en opvolgingsfiches over gebeurtenissen en maatregelen
  • gezondheidsgegevens 
  • verslaggeving van en voor de (sociale dienst) jeugdrechtbank
  • persoonlijke notities in voorbereiding van formele verslaggeving aan de (sociale dienst) jeugdrechtbank
  • gegevens die door een derde als vertrouwelijk zijn bestempeld 
  • gegevens die behoren tot de privésfeer van derden  

Dossier bij een private jeugdhulpvoorziening

Registreert hulptrajecten voor interne opvolging en verantwoording

Bekijk de regelgeving op de site rechtspositie.

  • Het dossier bij de private voorziening  kan gegevens bevatten over het kind of de jongere, het hulpaanbod en andere betrokkenen. Bij pleegzorg kan een dossier ook informatie over het gezin van de minderjarige, de pleegouders en de omgangsregeling bevatten.
  • Het dossier heeft verschillende doelen:
    • De begeleider kan snel en gestructureerd alle informatie over het kind of de jongere raadplegen.
    • Informeren van de minderjarige, ouders en leefomgeving en hen betrekken bij wat de hulpverlener doet. Het dossier helpt ook bij het informeren en betrekken van andere hulpverleners of verwijzers.
    • Hulpverleners moeten (persoons)gegevens bewaren om zich te verantwoorden ten opzichte van hun subsidiegever en Zorginspectie.
  • Het dossier omvat gegevens die relevant zijn voor de hulpverlening. Het is dus geen verzameling van alle mogelijk interessante informatie. Er wordt verwacht van begeleiders en hulpverleners dat zij afwegen welke informatie bewaard moet worden voor een goede zorg.
  • Zodra het dossier informatie over bepaalde personen bevat, speelt de wet bescherming persoonsgegevens en eventueel andere, specifieke regelgeving. 

Begeleiding in cijfers (Binc)

  • Binc (begeleiding in cijfers) is het uniforme registratiesysteem voor de voorzieningen in de jeugdhulp.
  • De data geven voorzieningen en Opgroeien een beter beeld van de bereikte doelgroep en de hulpverleningsprocessen.
  • Het kind of de jongere heeft inzage, zoals bepaald in het decreet Rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp. Meer informatie hierover is te vinden op de site rechtspositie.  

Centraal aanmeldpunt (INSISTO CAP)

  • Een verwijzer, meestal een consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank, soms ook de griffier of jeugdrechter, dient een aanvraag in voor een plaats in een gemeenschapsinstelling of het Vlaams detentiecentrum.
  • Deze aanvragen verlopen verplicht via het centraal aanmeldpunt CAP.
  • Eén elektronische aanmelding volstaat om te weten of er plaats is.
Welke informatie wordt gedeeld en met wie?

Niet alle informatie die een hulpverlener in een dossier van een jongere opslaat, registreert en bewaart, wordt gedeeld. Hulpverleners hebben geheimhoudingsplicht. Wat een kind of jongere in vertrouwen vertelt, mag hij niet zomaar doorvertellen.

Er zijn twee categorieën van gegevens:

Gevoelige informatie

  • Hulpverleners hebben beroepsgeheim. Ze mogen vertrouwelijke informatie alleen delen als dat noodzakelijk is voor kwaliteitsvolle zorg.
  • Het delen van info moet in het belang zijn van de hulp en van het kind of de jongere.
  • De jongere geeft bij voorkeur toestemming voor het delen van informatie.
  • Informatie wordt alleen gedeeld tussen hulpverleners die in dezelfde mate gebonden zijn aan het beroepsgeheim.

Feitelijke gegevens

  • Naam, domicilieadres, verblijfsadres, geboortedatum, contactgegevens van het kind of de jongere.
  • Basisgegevens van ouders en andere belangrijke personen uit de leefomgeving van het kind of de jongere.
  • Welke andere hulpverleners bij de hulpvraag zijn betrokken en hun contactgegevens.

Belangrijk: Een hulpverlener kan niet zomaar contact opnemen met andere hulpverleners. Hij moet dit steeds bespreken met de minderjarige en/of ouders.

Welke informatie houdt Opgroeien bij?

Opgroeien registreert de volgende gegevens:

  • contactgegevens van kind, jongere en gezin
  • welke hulp is ingezet
  • hoe de situatie was toen de hulp werd stopgezet

Wanneer Opgroeien zelf de hulp- en dienstverlening organiseert (bijvoorbeeld door  gemeenschapsinstellingen, ondersteuningscentra jeugdzorg, sociale diensten jeugdrechtbank of de intersectorale toegangspoorten) bewaart het aanvullende gegevens.

Wat zijn de voordelen van gegevensdeling?

Gegevensdeling heeft zowel voordelen voor het kind en de jongere als voor de diensten in de jeugdhulp

  • Het draagt bij aan het delen van gegevens op het juiste moment met de juiste personen, om zo de beste hulp aan te bieden.
  • Hulpverleners moeten zo minder dubbel werk doen en kunnen meer tijd besteden aan de gezinnen, kinderen en jongeren zelf.
Hoelang worden dossiers bewaard?

Dossiers in de jeugdhulp worden bewaard tot de betrokkene 35 jaar is. Deze bewaartermijn houdt rekening met zowel het recht op privacy en vergetelheid als het recht op inzage. Je vindt meer info in de regelgeving:

Bij het afsluiten van een dossier wordt de jongere hierover geïnformeerd. Indien gewenst, kan hij een kopie aanvragen.

Hoe gebeurt de registratie van gegevens?

De registratie door een hulpverlener gebeurt op basis van het rijksregisternummer

Dit heeft verschillende voordelen:

  • Elk rijksregisternummer is uniek, waardoor vergissingen worden vermeden.
  • Het wordt in verschillende sectoren gebruikt, zoals ziekenhuizen, en is een effectief systeem.
  • Het vereenvoudigt de administratie, omdat hulpverleners via het rijksregisternummer snel basisgegevens kunnen opzoeken.

Opgroeien heeft toestemming om rijksregisternummers te gebruiken, op voorwaarde dat het alle veiligheidsmaatregelen strikt naleeft.

Hoe veilig zijn de dossiergegevens?

Hulpverleners werken met digitale dossiers die voldoen aan strenge beveiligingsnormen. Ze kunnen alleen inloggen met hun identiteitskaart en persoonlijke code. Elke toegang tot een dossier wordt geregistreerd en gemonitord.

Persoonsgegevens, zoals naam, adres en rijksregisternummer, blijven altijd afgeschermd en worden nooit gedeeld met derden. Hulpverleners hebben bovendien beroepsgeheim.

Info voor jongeren

Welke informatie houdt Opgroeien bij?

De verschillende registratiesystemen delen sommige gegevens om ervoor te zorgen dat de juiste informatie op het juiste moment bij de betrokken hulpverleners terechtkomt. Dit helpt om efficiënter samen te werken en jou de best mogelijke hulp te bieden (zie ‘Wat betekent gegevensdeling?’).

Welke gegevens worden bijgehouden?

De informatie die Opgroeien over jou registreert, hangt af van het registratiesysteem. Minimaal worden de volgende gegevens opgeslagen:

  • Je contactgegevens en die van je gezin
    • Je naam, geboortedatum, geslacht en officieel adres (opgehaald uit het rijksregister).
  • Je leefsituatie bij de start van de hulpverlening
    • Ga je naar school?
    • Wonen je ouders samen of zijn ze gescheiden?
    • Zijn er andere belangrijke elementen in je situatie?
  • Welke hulp is ingezet
    • Dit omvat welke vorm van hulp je kreeg en bij welke dienst.

Wil je weten welke dossiersystemen er bestaan binnen Opgroeien en welke informatie daarin wordt opgeslagen? Bekijk dan ‘Welke dossiers bestaan er in de jeugdhulp?’.

Wat als mijn gegevens onjuist of onvolledig zijn?

Iedereen heeft het recht om onjuiste gegevens te laten corrigeren of ontbrekende info te laten aanvullen. Dit kan via de consulent of hulpverlener die het dossier beheert.

Wie heeft toegang tot mijn dossier?

Niet iedereen mag zomaar je dossier inkijken.

  • Jijzelf: Je hebt recht op inzage in je eigen dossier. Vanaf 12 jaar wordt ervan uitgegaan dat je bekwaam bent om toegang te krijgen, tenzij er sterke argumenten zijn om dit te betwisten. Ben je jonger dan 12? Dan beoordeelt je consulent of je in staat bent om je dossier te begrijpen.
  • Je ouders: Ouders hebben in principe toegang tot je dossier als zij het ouderlijk gezag uitoefenen. Maar als jij en je ouders een tegenstrijdig belang hebben, mag een vertrouwenspersoon in jouw plaats het dossier inkijken.
  • Andere personen: Personen die in je dossier vermeld staan, krijgen alleen inzage in de informatie die over henzelf gaat.
  • Er wordt altijd bijgehouden wie in een dossier inlogt, om zo eventueel misbruik te voorkomen. 

Medewerkers va Opgroeien of andere (overheids)instellingen kunnen individuele dossiers niet inkijken. Zij kunnen wel geanonimiseerde gegevens opvragen. Die algemene gegevens helpen om de jeugdzorg te verbeteren of wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken.

Welke gegevens worden gedeeld?

De verschillende registratiesystemen delen sommige gegevens. Zo komt de juiste informatie op het juiste moment bij alle betrokken jeugdhulpverleners (zie ‘Wat is gegevensdeling’).

Het gaat om de volgende gegevens:

  • Personen uit je netwerk en hun contactgegevens, zoals:
    • ouders
    • broers en zussen
    • voogd
    • vertrouwenspersoon

Let op: Voor het delen van contactgegevens van andere personen uit je netwerk met een andere hulpverlener, moet je eerst toestemming geven.

  • De opgestarte hulp

Dit wordt geregistreerd in de vorm van hulpverleningsmodules, die aangeven welke hulp je ontvangt en in welke fase van het traject je zit.

Wil je weten welke gegevens precies in jouw dossier staan of gedeeld worden? Neem contact op met je hulpverlener of consulent.

Welke dossiers bestaan er in de jeugdhulp?

In de jeugdhulp bestaan verschillende dossiers, afhankelijk van waar je hulp krijgt. Hieronder vind je een overzicht van de verschillende soorten dossiers en wat erin staat.

Dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) - (DOMINO OCJ)

  • Dit dossier bestaat zowel uit een elektronisch als een papieren gedeelte.
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces zijn opgesteld.
  • Je consulent houdt je op de hoogte van wat er in het dossier komt en deelt de nodige informatie met betrokken hulpverleners.

Dossier bij de intersectorale toegangspoort (ITP) - (INSISTO ITP)

  • Dit dossier bevat alle elektronische aanvragen voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
  • Het bevat persoonsgegevens, een analyse van de hulpvraag en een indicatiestellingsverslag dat bepaalt welke hulp je kan krijgen.
  • Regionale medewerkers van de intersectorale toegangspoort en voorzieningen waarbij je bent aangemeld, kunnen het dossier raadplegen.
  • Je kan een kopie opvragen bij je contactpersoon-aanmelder.

Dossier bij de crisisjeugdhulp - (INSISTO CRISIS)

  • Dit dossier registreert crisisvragen bij het crisismeldpunt en hoe deze zijn afgehandeld.
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte beschrijving van de crisis en een indicatie van welke crisisjeugdhulp nodig is.
  • Medewerkers van de crisismeldpunten en voorzieningen binnen het crisisnetwerk kunnen het dossier raadplegen.
  • Je kan een kopie aanvragen bij je crisis-aanmelder of het crisismeldpunt.

Dossier bij cliëntoverleg of bemiddeling - (INSISTO COBE)

  • Dit dossier bevat registraties van aanvragen voor cliëntoverleg of bemiddeling bij de teams Continuïteit van Opgroeien.
  • Het omvat persoonsgegevens, een korte beschrijving van de vraag, een lijst met betrokken partijen en de verdere afhandeling door de medewerker.
  • Regionale medewerkers kunnen dit dossier raadplegen.
  • Voor bemiddeling kan ook de aangestelde bemiddelaar de gegevens inzien, en voor cliëntoverleg is dit de voorzitter.

Dossier bij de jeugdrechtbank

  • Dit dossier bestaat uit twee delen:
    1. Het administratief dossier met juridische documenten zoals processen-verbaal van de politie, vonnissen van de jeugdrechter en andere officiële stukken.
    2. Het persoonlijkheidsdossier met informatie over jou, je persoonlijkheid, je thuissituatie en je omgeving. Dit kan onder andere het verslag van een maatschappelijk onderzoek zijn.
  • De griffier van de jeugdrechtbank bewaart het dossier.
  • Enkel personen die betrokken zijn bij de gerechtelijke procedure mogen het dossier inzien.

Dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank - (DOMINO SDJ)

  • Dit dossier bevat een elektronisch en een papieren gedeelte.
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces zijn opgesteld.
  • Je consulent moet je informeren over de informatie in het dossier en deelt relevante gegevens met de betrokken hulpverleners.

Dossier bij de gemeenschapsinstelling - (DOMINO GI)

Dit digitaal dossier bevat onder andere:

  • persoonsgegevens
  • juridische documenten (bv. vonnissen, dagvaardingen, processen-verbaal)
  • administratieve documenten (bv. identificatiefiche, toestemming voor verlof of activiteiten, meldingen van afwezigheid)
  • forensisch en orthopedagogisch materiaal (bv. handelingsplan, schoolrapporten, verslagen van externe diensten)
  • door de jongere zelf ingevulde documenten (bv. levensverhaal)
  • opvolgingsdocumenten (bv. verslagen over incidenten, maatregelen en evaluaties)
  • gezondheidsgegevens
  • notities voor de jeugdrechtbank

Sommige gegevens kunnen niet worden ingezien, zoals vertrouwelijke informatie verstrekt door derden of gevoelige persoonlijke notities van hulpverleners.

Dossier bij een private jeugdhulpvoorziening

  • Dit dossier bevat informatie over jou, de hulp die je krijgt en andere betrokken personen.
  • In pleegzorgdossiers kan er ook informatie staan over je gezin, je pleegouders en de omgangsregeling.
  • Het dossier dient om:
    • je begeleider een overzicht te geven van je situatie.
    • jou, je ouders en je omgeving te informeren over je hulpverleningstraject.
    • andere hulpverleners of verwijzers op de hoogte te houden.
    • gegevens bij te houden die nodig zijn voor de subsidiëring en inspectie van de voorziening.

Begeleiding in cijfers (BINC)

  • Dit is het centrale registratiesysteem voor voorzieningen in de jeugdhulp.
  • Het helpt Opgroeien om een beter beeld te krijgen van de doelgroep en de hulpverlening.
  • Als jongere heb je recht op inzage, zoals bepaald in het decreet Rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp.

Centraal aanmeldpunt (INSISTO CAP)

  • Een consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank, de griffier of een jeugdrechter dient via dit systeem een aanvraag in voor een plaats in een gemeenschapsinstelling of het Vlaams detentiecentrum.
  • Via één elektronische aanmelding wordt nagegaan of er beschikbare plaatsen zijn.

Wil je inzage in je dossier? Neem dan contact op met je consulent, hulpverlener of de betrokken dienst. Je kan ook altijd extra informatie vragen bij Opgroeien.

Wat betekent gegevensdeling?

Gegevensdeling betekent dat verschillende jeugdhulpdiensten informatie registreren en indien nodig uitwisselen. Dit gebeurt enkel tussen hulpverleners die betrokken zijn bij jouw traject.

Gegevensdeling zorgt ervoor dat:

  • je niet steeds opnieuw dezelfde informatie moet vertellen
  • je hulp efficiënter en beter op elkaar afgestemd wordt.

Sommige basisgegevens (zoals contactgegevens van ouders of voogd en de hulpverleningsmodules) worden gedeeld tussen jeugdhulpverleners, zodat ze snel de juiste ondersteuning kunnen bieden.

Waarom houdt Opgroeien mijn persoonsgegevens bij?

Opgroeien houdt je gegevens bij om:

  • ervoor te zorgen dat je de best mogelijke hulp krijgt
  • aan te tonen dat voorzieningen subsidies correct besteden
  • een beter beeld te krijgen van de hulpverlening en om beleid te verbeteren.

Opgroeien verzamelt gegevens over voorzieningen en de hulpverlening, niet over jou of je gezin.

Mag ik of mijn ouder alles lezen in mijn dossier?

Je kan bepaalde zaken in vertrouwen bespreken met je hulpverlener. Als je niet wil dat je ouders of andere mensen met wie je samenwoont bepaalde delen van je dossier lezen, kan je vragen om deze informatie af te schermen.

Wat mag je zelf lezen?

Je mag je dossier inkijken, behalve de delen waarin informatie staat die je niet mag of kan lezen.

  • Gegevens die over jou en je ouders of andere gezinsleden gaan, mag je zelf inzien.
  • Gegevens die over jou én iemand anders buiten je gezin gaan, mag je niet zomaar inkijken. Dit zou een inbreuk zijn op hun privacy. Je hulpverlener kan je hier wel uitleg over geven.

Wanneer krijg je toegang?

  • Je krijgt binnen 15 dagen toegang tot je dossier.
  • Bij dossiers van de toegangspoort, de gemandateerde voorziening of de jeugdrechtbank krijg je inzage ten laatste op het moment dat de beslissing wordt genomen.

Wanneer mag je bepaalde informatie niet lezen?

In uitzonderlijke gevallen mag je bepaalde gegevens niet inkijken:

  1. Vertrouwelijke informatie van derden
    • Als iemand (bijvoorbeeld een familielid of hulpverlener) je consulent vertrouwelijke informatie heeft gegeven en vraagt om dit niet te delen, mag je deze gegevens niet inkijken.
  2. Informatie die je hulpverlener afschermt
    • Als je hulpverlener denkt dat bepaalde informatie schadelijk voor je kan zijn en niet nodig is voor je hulptraject, mag je deze gegevens niet inkijken zolang je minderjarig bent.
    • Je vertrouwenspersoon mag deze informatie wél inkijken en met jou bespreken.
Hoelang wordt mijn dossier in de jeugdhulp bewaard?

Dossiers van de intersectorale toegangspoorten, gemandateerde voorzieningen (zoals het ondersteuningscentrum jeugdzorg), de sociale diensten jeugdrechtbank en de gemeenschapsinstellingen worden bewaard tot je 35 jaar bent. Daarna worden ze vernietigd. 

Bij het afsluiten van je dossier word je hierover geïnformeerd en kan je een kopie aanvragen.

Hoe veilig zijn mijn gegevens?
  • In de hulpverlening gelden strenge regels voor dossiers. De digitale dossiers van Opgroeien worden bijgehouden in een streng beveiligde omgeving. Hulpverleners kunnen daar alleen inloggen met hun identiteitskaart en persoonlijke code. We houden ook bij wie op welk moment toegang had tot de dossiers.
  • Persoonsgegevens (dit zijn alle gegevens die jou kunnen identificeren als persoon) zijn altijd afgeschermd van de buitenwereld. We geven nooit persoonsgegevens door aan derden. Bovendien zijn hulpverleners gebonden door het beroepsgeheim.
Hoe kan ik mijn gegevens raadplegen?

Je hebt het recht om op elk moment een kopie van je persoonlijke gegevens op te vragen. Zo kan je controleren of de informatie klopt.

  • Wil je toegang tot je dossier bij de ondersteuningscentra jeugdzorg, de sociale diensten jeugdrechtbank of de gemeenschapsinstelling? Vraag dit schriftelijk (via mail of per brief) aan je consulent of begeleider.
  • Wil je inzage in het dossier dat de private voorziening van je bijhoudt? Spreek je begeleider aan.

Als je nog bijkomende vragen hebt of er loopt iets mis bij het raadplegen van je dossier, dan kan je een mail sturen naar dpo@opgroeien.be. Je komt dan terecht bij een medewerker van Opgroeien die zich bezighoudt met de bescherming van persoonsgegevens.

 

Bij wie kan ik terecht met een vraag of klacht over mijn dossier?

Vragen over je dossier bij Opgroeien kan je stellen aan dpo@opgroeien.be. Je komt dan terecht bij een medewerker van Opgroeien die zich bezighoudt met bescherming van persoonsgegevens.

Klachten over je dossier kan je richten aan één van deze vier contacten:

  1. Opgroeipunt beantwoordt vragen of klachten over de jeugdhulp in Vlaanderen.
  2. Opgroeien: dpo@opgroeien.be
  3. De Vlaamse Toezichtscommissie
  4. De Gegevensbeschermingsautoriteit
Welke vorm van toegang heb ik?

Je hebt zowel recht op inzage als op een afschrift of rapport van je dossier.

  • Inzage: Je kan de papieren documenten of een geprinte versie van verslagen uit het elektronische dossier inkijken. Waar mogelijk geeft de consulent hierbij een mondelinge toelichting om de informatie beter te duiden.
  • Afschrift of rapport: Je kan een kopie krijgen van de gegevens die je hebt ingezien, zodat je deze later opnieuw kan raadplegen.
Welke info mag ik inzien?

Je mag alle gegevens bekijken die over jou gaan of die je zelf hebt aangeleverd. Soms mag je ook informatie zien die over jou én iemand anders gaat. Hierop zijn enkele uitzonderingen:

  • Vertrouwelijke informatie: Als iemand (bijvoorbeeld een familielid of hulpverlener) informatie aan je consulent heeft gegeven en vraagt om die vertrouwelijk te houden, dan mag je deze gegevens niet inkijken.
  • Agogische exceptie: De consulent kan beslissen om bepaalde gegevens niet vrij te geven als dit niet in jouw belang is.
  • Gerechtelijke exceptie: Voor dossiers bij de sociale dienst jeugdrechtbank geldt dat documenten die naar de jeugdrechter of het Parket zijn gestuurd, niet toegankelijk zijn. Wil je deze toch inkijken? Vraag dan inzage via de griffie van de jeugdrechtbank.
  • Opsporingsonderzoek: Je kan geen toegang krijgen tot documenten die deel uitmaken van een lopend strafonderzoek. Dat heeft als doel misdrijven, daders en bewijzen op te sporen en relevante gegevens te verzamelen voor de strafvordering.
Hoe krijg ik toegang tot mijn dossier?

Dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) of de sociale dienst jeugdrechtbank (SDJ)

  • Vraag schriftelijk inzage aan via mail of brief. Als dat niet lukt (bijv. je hebt geen pc of mail), kan de consulent je mondelinge vraag noteren.
    • De consulent vult drie keer een aanvraagsjabloon in dat jij - als aanvrager – telkens ondertekent.
    • Dit sjabloon wordt geregistreerd in Domino.
    • De consulent informeert zijn teamverantwoordelijke over de vraag.
  • Contacteer het OCJ of SDJ als de consulent onbekend of onbereikbaar is. Je vindt de contactgegevens op de website.
  • Binnen 15 dagen krijg je toegang, behalve in drie uitzonderlijke situaties:
    • Het OCJ heeft nog geen teambeslissing genomen.
    • De jeugdrechter moet nog een vonnis vellen.
    • Er loopt nog een strafonderzoek naar een dader.

Dossier bij de jeugdrechtbank

  • Enkel toegankelijk via de griffie van de jeugdrechtbank.

Dossier bij een private voorziening

  • Neem rechtstreeks contact op met de betrokken voorziening. Je vindt de contactgegevens op de website.
Meer informatie nodig?

Voor specifieke vragen over je dossier of gegevensdeling, neem contact op met je hulpverlener of consulent.

Binc

Algemeen

Welke typemodules hebben impact op het Groeipakket?

De modules met impact op het Groeipakket zijn:

  • kamertraining
  • verblijf voor minderjarigen, lage en hoge frequentie
  • beveiligend verblijf
  • verblijf in functie van diagnostiek
  • contextbegeleiding in functie van autonoom wonen
  • begeleiding in een kleinschalige wooneenheid
  • verblijf in een pleeggezin (perspectiefzoekend)
  • verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend – hoge en lage frequentie)
  • verblijf i.f.v. behandeling met geïntegreerde diagnostiek
  • verblijf voor minderjarigen met een GES+-problematiek

Opmerking: Voor de typemodules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen en begeleiding in een kleinschalige wooneenheid is er slechts een effect op het Groeipakket tot de leeftijd van 18 jaar.

Elke nacht worden alle schakelingen waar deze modules zijn aan- of afgevinkt, verwerkt en bezorgd aan de uitbetaler van het Groeipakket.

Wat is een schakeling?

Een schakeling in Binc is de registratie van het effectief gerealiseerde hulpaanbod. Elke wijziging in de effectief ingezette modules stelt een nieuwe schakeling voor. Een schakeling valt steeds onder een jeugdhulpbeslissing. Er zijn meerdere opeenvolgende schakelingen mogelijk per jeugdhulpbeslissing.

Een schakeling wordt door de hulpaanbieder manueel geregistreerd en heeft een begin- en einddatum, met één of meerdere goedgekeurde RTJ- en/of NRTJ-modules die actief zijn in de moduledatabank voor de organisatie.

In sommige gevallen zal er slechts 1 ‘schakeling’ volgen onder een jeugdhulpbeslissing en valt het effectief gerealiseerde hulpaanbod helemaal samen met de modulaire aanbeveling uit de jeugdhulpbeslissing (bv. bij crisishulp aan huis).

Wat is een beslissing?

Ieder dossier kent één of meerdere jeugdhulpbeslissingen (JHB). Een jeugdhulpbeslissing is een beslissing tot jeugdhulp in de organisatie, met vermelding van de modules die effectief ingezet kunnen worden, met een begin- en einddatum. Dit is dus niet hetzelfde als de indicatiestelling. De jeugdhulpbeslissing is afkomstig van de toegangspoort (jeugdhulpregie), of van de voorziening zelf bij een uitsluitend rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod.

Een Binc-dossier kan één of meerdere jeugdhulpbeslissingen bevatten. Er is ook combinatie van RTJ- en NRTJ-beslissingen op verschillende tijdstippen mogelijk. Er bestaat geen validatie tussen de verschillende jeugdhulpbeslissingen. Dit betekent dat jeugdhulpbeslissingen elkaar bijvoorbeeld kunnen overlappen in tijd.

Iedere JHB kent een begin- en einddatum. In principe worden deze data niet aangepast na het ingeven van de jeugdhulpbeslissing. Als de modulaire aanbeveling verandert, wordt een nieuwe beslissing ingevoerd.

Wat betekent ‘Is dossier een lopend dossier?’

Deze parameter dateert van bij de start van Binc 2.0 en mag in de meeste dossiers op ‘Nee’ blijven staan (standaardwaarde). In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in het geval van een fusie tussen twee organisaties, of het overnemen van een erkenning door Opgroeien vanuit een ander agentschap (vb OBC, GES+), kan deze parameter nog worden ingevuld. Dossiers kunnen immers niet worden overgezet. 

Bij het opnieuw aanmaken van een dossier in de fusieorganisatie, begin je dus opnieuw met de lopende beslissing en schakeling op het moment van de fusie, maar vul je de oorspronkelijke startdatum in het veld ‘Startdatum lopend dossier’ in. Wanneer de begindatum van de lopende beslissing gelijk is aan de startdatum van het huidige dossier, dan hoef je de startdatum niet in te vullen!

Wanneer duid ik aan ‘Zwaartepunt van het verblijf ligt elders’?

Je duidt dit vinkje in de schakeling aan wanneer het Groeipakket voor deze jongere niet geregeld wordt binnen de eigen voorziening. Bijvoorbeeld wanneer voor een jongere de module ‘Verblijf (lage frequentie)’ wordt ingezet in je voorziening en de jongere verblijft grotendeels in een VAPH-voorziening. Dan wordt het Groeipakket daar geregeld en duid je dus het vinkje aan.

Je duidt het vinkje NIET aan wanneer een jongere bijvoorbeeld gedeeltelijk in de psychiatrie verblijft en je als voorziening de kosten hiervan draagt (al dan niet met een aanvraagdossier voor bijzondere kosten). In deze situatie wordt het Groeipakket wel geregeld via Binc.

Met andere woorden, door het aanvinken van het vakje 'Zwaartepunt verblijf ligt in een andere sector' geef je aan dat de gegevens van de schakeling niet moeten doorstromen naar de uitbetaler van het Groeipakket. Let dus goed op wanneer je dit aanduidt.

Moeten broers/zussen die ook gebruik maken van het aanbod dagbegeleiding in groep (RTJ) ook een Binc-dossier krijgen?

Broers en zussen van jongeren die reeds een traject met dagbegeleiding lopen, kunnen ook gebruik maken van dit aanbod. De manier van registratie is echter verschillend naargelang de insteek. 

De bezetting van dagbegeleiding in groep wordt niet op basis van de benutting berekend, maar op basis van periode van schakelingen. Zo kan een jongere niet enkel voor de module ‘dagbegeleiding in groep’ in Binc worden geregistreerd. Er moet telkens een koppeling zijn met een module contextbegeleiding.

Dit wil zeggen dat broers of zussen, of jongeren vanuit een andere afdeling, die enkel voor het luik ‘dagbegeleiding in groep’ willen aansluiten, niet in Binc kunnen worden opgenomen voor deze module, en dat hun benutting dus ook niet kan worden geregistreerd in Binc.

Je kan deze jongeren wel nog betrekken in het aanbod en zo blijven inzetten op een inhoudelijke dynamisering en profilering van het aanbod dagbegeleiding in groep. Daartoe koppelen we de registratie van deze benutting aan het jaarlijks kwaliteitsverslag. Je kan de benutting van dit aanbod voor broers/zussen of jongeren vanuit een andere afdeling dus zelf binnen je organisatie bijhouden, en opnemen en duiden in jouw jaarlijks kwaliteitsverslag.

Moet ik een nieuw dossier aanmaken als de jongere overgaat van crisis- naar een reguliere begeleiding?

Ja. Wanneer een jongere wordt opgenomen in de voorziening op verwijzing van het crisismeldpunt voor crisisopvang en/of crisisbegeleiding, is begin- en eindregistratie in dat dossier optioneel.

Wanneer deze jongere vervolgens overgaat naar een reguliere begeleiding in dezelfde voorziening, is het belangrijk de gegevens van begin- en eindregistratie te hebben. Daarom is het noodzakelijk om in die gevallen het eerste dossier bestaande uit het crisisaanbod af te sluiten in Binc, en een nieuw dossier op te starten voor de reguliere hulpverlening. Dit zorgt ook voor de correcte informatie over de aanmeldingen.

Moet ik de beslissing in Binc aanpassen bij een vroegtijdige stopzetting van de begeleiding?

Nee. Een beslissing wordt in Binc eigenlijk nooit aangepast (tenzij je iets fout hebt geregistreerd).
Bij een vroegtijdige stopzetting van de begeleiding volstaat het dus om de reële einddatum in te vullen in de laatste schakeling.

Kan ik een dossier verwijderen?

Openstaande dossier kunnen worden verwijderd. Daarvoor moet je wel eerst alle schakelingen en beslissingen verwijderen. Vervolgens klik je op het rode kruisje naast de 'dossier status balk'.
Aangezien een afgesloten dossier steeds minstens een schakeling moet bevatten, kan je deze dossiers niet verwijderen.

Hoe vraag ik een BIS-nummer aan?

In principe heeft elke minderjarige een rijksregisternummer of een BIS-nummer.

  • Wanneer een minderjarige zonder rijksregisternummer via de toegangspoort wordt aangemeld, heeft deze al een BIS-nummer.
  • Wanneer een minderjarige zonder rijksregisternummer rechtstreeks wordt aangemeld in de organisatie, moet nog een BIS-nummer worden aangevraagd bij de Kruispuntbank Sociale Zekerheid.
Hoe sluit ik een dossier af?

Als een begeleiding stopt, moet je eerst en vooral de einddatum ingeven in de laatste schakeling. De beslissing hoeft niet aangepast te worden. Vervolgens vul je alle verplichte parameters bij begin- en eindregistratie in, en kan je het dossier afsluiten (met de knop 'afsluiten dossier').

Het dossier verhuist nu naar ‘afgesloten dossiers’ in het overzicht. Het kan nog steeds gewijzigd worden, maar je kan geen beslissingen of schakelingen meer toevoegen.

Hoe registreer ik een time-out of kortdurend crisisverblijf?

In het geval van time-out, blijft het Binc-dossier in de 'zendende' voorziening gewoon lopen. Je hoeft dus geen nieuwe schakeling te maken. Het feit dat de jongere een tijdje niet in de voorziening verbleef, zal te zien zijn in de benuttingscijfers (de overnachtingen tijdens de time out worden niet geregistreerd door de ‘zendende’ voorziening).

De 'ontvangende' organisatie zal ook een Binc-dossier moeten aanmaken. Door in het formulier ‘Aanmelding’ het vakje ‘Time Out’ aan te vinken, zijn begin- en eindregistratie echter niet meer verplicht. Het volstaat dus om één beslissing en één schakeling aan te maken.

Kortdurend crisisverblijf wordt meestal georganiseerd binnen de organisatie en wordt dus geregistreerd in Binc als een schakeling. Sommige voorzieningen die niet over modules verblijf beschikken, werken samen met andere voorzieningen voor dit crisisverblijf (dit is steeds vastgelegd in een convenant met Opgroeien). In die gevallen wordt dezelfde werkwijze als bij time-out gevolgd.

Hoe registreer ik een crisisopname voor het crisismeldpunt?

Ook voor opnames via de crisismeldpunten moet je een Binc-dossier aanmaken. Op de fiche 'Aanmelding' duid je aan dat het gaat om ‘RTJ’. Bij ‘Aanmelder’ duid je het crisismeldpunt aan.

Schematisch (voor de organisatie waar de jongere verblijft tijdens de crisis):

  • Via crisismeldpunt? ja
  • Impact op Groeipakket (kinderbijslag)? nee
  • Toegangspoort betrekken? nee
  • In dossiers met jeugdrechter? Er wordt een nieuwe maatregel genomen
  • Zakgeld geven? ja
  • Binc
    • Nieuw dossier aanmaken? ja
    • Aanmelder: crisismeldpunt
    • Begin- en eindregistratie? nee
    • Nieuwe beslissing aanmaken? ja
      • Welke typemodule? Crisisverblijf (op verwijzing crisismeldpunt)
    • Nieuwe schakeling aanmaken? ja
      • Welke typemodule? Crisisverblijf (op verwijzing crisismeldpunt)
      • Verzekerd aanbod? Indien dossier valt onder art. 74, dan moet dit in elke schakeling worden aangevinkt *
    • Benutting verblijf registreren? ja
    • Benutting contextbegeleiding registreren?  Contextcontacten (cf. invulling van 4de B, uit referentiekader) kunnen aangevuld worden bij organisatietotaal, bij typemodule contextbegeleiding.

Raadpleeg de checklist crisis en time-out voor alle details.

Hoe registreer ik de combinatie van NRTJ- en RTJ-modules?

De toegangspoort zal in haar beslissing meestal enkel de NRTJ-module(s) vermelden (bv. verblijf hoge frequentie). Dat wil niet zeggen dat je geen RTJ-modules kan inzetten (in dit voorbeeld móet je bv. contextbegeleiding aanbieden).

In dergelijke gevallen registreer je de jeugdhulpbeslissing zoals je die van de toegangspoort krijgt (met de NRTJ-modules), maar geef je in de schakeling weer dat er ook RTJ-modules worden ingezet. Je moet dus geen tweede beslissing aanmaken voor de RTJ-modules.

Welke contextcontacten moet ik registreren in Binc?

Contextcontacten zijn alle ‘aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde begeleidingscontacten met de jongere en zijn ruime context’.

Voor de registratie in Binc is er geen onderscheid meer tussen de minimaal te registreren contacten en de optioneel te registreren contacten. Je kan beide registerern als ze voldoen aan volgende uitgangspunten:

  • De contextcontacten zijn gekoppeld aan hulpverleningsdoelstellingen van de jongere.
  • Er is een neerslag van het contact in het individuele dossier van de jongere.
  • In deze contacten zitten zowel de individuele begeleidingscontacten met de jongere en met de opvoedingsverantwoordelijken, als de contacten met de ruimere context. Dat zijn belangrijke personen in het netwerk van de jongere of zijn opvoedingsverantwoordelijken: afhankelijk van de hulpverleningsdoelstellingen kan dit sterk variëren. Enkele voorbeelden: een goede vriend, lief, de buren, een leerkracht, een trainer, contactpersonen uit vrijetijdsbesteding …   Dit omvat geen contacten met ander professioneel hulpverleningsaanbod (CLB, GGZ, OCMW, VDAB …).
  • De contacten kunnen zowel face to face, telefonisch als via nieuwe media gebeuren.
  • Contextbegeleiding kan zowel mobiel (in de context) als ambulant (in de organisatie).
  • Eén gesprek rond twee of meerdere broers/zussen telt als één contact.

Vanaf wanneer, tot wanneer

  • Registreren opstartdag: de opstartdag is de eerste effectieve begeleidingsdag van het kind of de jongere. Deze datum wordt tijdens een intake vastgelegd in samenspraak met de minderjarige.
  • Registreren tot laatste begeleidingsdag. Ook deze datum wordt in samenspraak met de minderjarige vastgelegd.
  • Kennismakingsgesprekken en gesprekken in nazorg: deze belangrijke contextcontacten worden niet geregistreerd in Binc maar kunnen wel passen in organisatiespecifieke registraties, met het oog op het eigen beleid en ter ondersteuning van de kwalitatieve profilering van een organisatie.

Eenheid van registreren

De begeleidingscontacten van de verschillende typemodules contextbegeleiding (in functie van autonoom wonen) worden geregistreerd in uren. De kleinste registratiemogelijkheid is een kwartier, en wordt in Binc ingegeven als 0,25.  Een half uur is 0,5.

Modules verblijf

Er zijn verschillende typemodules die de functie verblijf hebben. Op het vlak van registreren van benutting gelden dezelfde richtlijnen voor de volgende typemodules:

  • verblijf voor minderjarigen
  • kortdurend crisisverblijf
  • kamertraining
  • verblijf in functie van diagnostiek
  • verblijf voor (aanstaande) ouder(s) en kind(eren)
  • beveiligend verblijf
  • verblijf in pleeggezin (ondersteunend, korte duur of lage frequentie)
  • verblijf i.f.v. behandeling met geïntegreerde diagnostiek (tot 5 dagen per week en tot 7 dagen per week)
  • verblijf voor minderjarigen met een GES+-problematiek

De registratie van de module verblijf moet een beeld geven van het aantal nachten dat jongeren in een organisatie aanwezig zijn. De afbakening is erg statisch: indien een jongere in de organisatie zelf de nacht doorbrengt, of op een activiteit/kamp met overnachting begeleid door de organisatie zelf, dan wordt deze nacht geteld.

Wanneer de jongere nog een beslissing tot verblijf heeft, maar feitelijk in de context overnacht, gehospitaliseerd is, via vrijetijdsbesteding op kamp is, weggelopen is … dan worden deze nachten niet geregistreerd in Binc.

Module dagbegeleiding in groep (RTJ)

De module dagbegeleiding in groep wordt geregistreerd in ‘dagen’. Dit betekent dat zowel een avond in de week, een woensdagnamiddag als een vakantiedag geteld kan worden als 1 dag.

Net zoals bij de typemodules contextbegeleiding kan de benutting van deze module geregistreerd worden vanaf de opstartdag tot de laatste dag van de dagbegeleiding.

Module ondersteunende begeleiding

De module ondersteunende begeleiding wordt geregistreerd in dagdelen. Een halve dag is 0,5 in Binc. Een volledige dag is 1.

Hoe registreer ik de benutting van de modules?

Modules contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)

Er zijn verschillende typemodules contextbegeleiding met dezelfde afspraken rond het registreren van benutting:

  • contextbegeleiding in functie van positieve heroriëntering
  • contextbegeleiding laagintensief
  • contextbegeleiding breedsporig
  • contextbegeleiding kortdurend intensief
  • delictgerichte contextbegeleiding
  • contextbegeleiding in functie van autonoom wonen
  • begeleiding in een kleinschalige wooneenheid
  • contextbegeleiding voor (aanstaande) ouder(s) en kind(eren)
  • contextbegeleiding in functie van crisis (crisishulp aan huis)
  • crisisbegeleiding (op verwijzing van crisismeldpunt)
  • crisisinterventie (op verwijzing van crisismeldpunt)

Kortdurende handelingsgerichte diagnostiek, behandeling met geïntegreerde diagnostiek en Begeleiding voor pleeggezinnen moeten niet op deze manier worden geregistreerd.

Hoe maak ik een nieuwe gebruiker aan voor Binc?

Iedereen die gekend is binnen e-Health als 'Aanmelder binnen een voorziening' voor INSISTO heeft automatisch toegang tot Binc.

 

Wil je nieuwe personeelsleden toevoegen, dan kan dit volgens de instructies.. Het aanmelden ziet er intussen wel anders uit. Bekijk de samenvatting:

  1. ga naar www.socialsecurity.be
  2. kies 'Onderneming'
  3. scroll tot ‘Accountbeheer van mijn onderneming’ en klik op 'Toegangsbeheer'
  4. meld je aan met e-ID of Itsme (als er een keuze moet worden gemaakt, kies je voor 'werkgever en RSZ')

Zorg er vooral voor dat je werkt onder de juiste hoedanigheid (Jeugdhulp) en de juiste subafdeling. In het kadertje rechts kan je klikken op de link 'Gebruikers - subafdelingen' voor een overzicht.

Hoe krijg ik een handig overzicht van de beslissingen?

Wil je een overzicht van de dossiers waar nog geen beslissing is geregistreerd? Of waarvan de einddatum is verstreken? Door te klikken op 'Beslis. > tot' worden alle dossiers gerangschikt op einddatum van de laatste beslissing. De dossiers zonder beslissing komen bovenaan te staan en vervolgens in chronologische volgorde. Zo heb je een handig overzicht van de dossiers waar iets moet worden bijgewerkt.

Uiteraard kan je ook sorteren op andere kolommen voor een andere weergave.

De gegevens bij 'cliëntcontext' zijn niet meer correct. Mag ik die aanpassen?

Het scherm ‘contextgegevens’ is deel van de bredere toepassing Domino. Iedereen die in Domino/Binc werkt, kan deze gegevens actualiseren. Dit is voor Binc geen must (want vormt geen onderdeel van het Binc-dossier en heeft daar dus geen impact op), maar je mag dit wel doen.

Let op: wis geen gegevens die voor jou misschien niet relevant zijn, maar wel voor een andere gebruiker!

Kwaliteit

Algemeen

Wanneer en hoe moet ik het kwaliteitsverslag indienen?

Dien het kwaliteitsverslag in bij Opgroeien, afdeling Voorzieningenbeleid jeugdhulp, vóór 1 juni. Een geprinte versie is niet noodzakelijk. Je kan de digitale versie mailen naar voorzieningenbeleid@opgroeien.be.

Moet een organisatie een kwaliteitshandboek hebben?

Ja, het kwaliteitshandboek is een belangrijk en decretaal verplicht instrument (Art.5, §4 van het geharmoniseerde kwaliteitsdecreet). Het moet een dynamiek hebben van voortdurende bijsturing en actualisatie. De gebruiksvriendelijkheid garandeert de gedragenheid en toepasbaarheid van het instrument door het personeel. 

Het kwaliteitshandboek ondersteunt de kwaliteitszorg van de organisatie. Het bestaat minimaal uit:

  1. het kwaliteitsbeleid
  2. het kwaliteitsmanagementsysteem
  3. de zelfevaluatie en verbeteracties.
Heeft het kwaliteitsverslag een vaste inhoudstafel?

Er is geen vastgelegd sjabloon of inhoudstafel voor het kwaliteitsverslag, maar er zijn enkele onderwerpen die minimaal moeten opgenomen worden in het verslag.

  • Visie op het kwaliteitsbeleid
  • Kerncijfers:
    • bezetting
    • benutting
    • organisatie in cijfers: mogelijke relevante (gebruikers)gegevens en indicatoren.
  • Zelfevaluatie:
    • scores groeiniveaus
    • korte duiding bij en evaluatie van hieraan gekoppelde acties uit vorige kwaliteitsplanning, eventuele verbeteracties
  • Kwaliteitsplanning
  • Kwaliteitsthema

Meer informatie vind je in de nota kwaliteit.

Hoe bereken ik streefcijfer en benuttingspercentage?

Je vindt de berekening voor streefcijfer en benuttingspercentage in het document 'Formules benuttingscijfers'.

Meldingen grensoverschrijdend gedrag

Hoe verloopt de afstemming tussen Opgroeien en Zorginspectie?

Opgroeien houdt een overzicht bij van alle meldingen over grensoverschrijdend gedrag. De afdeling Voorzieningenbeleid jeugdhulp maakt daarover afspraken met Zorginspectie, zodat die indien nodig toegang krijgt tot dat overzicht en gericht kan opvolgen.

Meer weten? Lees de nota over de melding van grensoverschrijdend gedrag door voorzieningen in de jeugdhulp. 

Wat onderzoekt Zorginspectie bij een melding van grensoverschrijdend gedrag?

Zorginspectie kijkt niet naar het incident zelf, maar focust op het algemene beleid, de hulp- en dienstverlening van de organisatie én de impact op de betrokken kinderen of jongeren.

Zorginspectie kan ook zelf beslissen om een melding te onderzoeken, in overleg met Opgroeien.

Wanneer schakelt Opgroeien Zorginspectie in na een melding van grensoverschrijdend gedrag?

Opgroeien bekijkt per situatie of het nodig is om Zorginspectie in te schakelen. Die afweging gebeurt steeds op maat van het dossier.

Bij die beslissing spelen onder andere deze vragen een rol:

  • Is de melding voldoende duidelijk, objectief en relevant om van buitenaf een goed beeld te krijgen van de situatie en de stappen die de organisatie ondernam of plant?
  • Vonden de feiten plaats binnen de voorziening, het pleeggezin of daarbuiten, bijvoorbeeld tijdens een activiteit?
  • Heeft de organisatie de eerste stappen gezet of een concreet actieplan opgesteld?
  • Is er nood aan een objectieve inschatting van bepaalde werkingsprocessen binnen de organisatie?
  • Zijn er op korte tijd meerdere gelijkaardige meldingen binnen dezelfde organisatie?

Ook maatschappelijke gevoeligheid of mogelijke persaandacht kan een reden zijn om Zorginspectie in te schakelen.

Hoe gaat een organisatie om met grensoverschrijdend gedrag?

Wanneer er sprake is van (mogelijk) grensoverschrijdend gedrag, moet je als organisatie zorgvuldig handelen. Volg hierbij deze stappen:

1. Breng de situatie helder in kaart

Doe dit samen met alle relevante betrokkenen. Zorg voor een objectieve beschrijving op basis van:

  • observaties
  • gesprekken
  • vastgelegde feiten.

Noteer duidelijk waar de informatie vandaan komt. Leg ook uit waarom de situatie zorgwekkend is en waarom er eventueel een melding gebeurt. Maak een duidelijk onderscheid tussen grensoverschrijdend gedrag en normaal experimenteergedrag bij jongeren.

Gebruik hierbij methodieken zoals het Vlaggensysteem of het raamwerk Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (SGOG) van Sensoa. Die helpen om gedrag correct in te schatten.

2. Vraag ondersteuning indien nodig

Bij complexe situaties kan je het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) of het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) inschakelen voor advies of voor een grondige analyse. Als zij de probleemanalyse opnemen, zorg je dat je hun bevindingen opvolgt.

3. Informeer en overleg

  • Betrek de consulent die het dossier opvolgt.
  • Maak duidelijke afspraken over wie welke rol opneemt.
  • Bespreek hoe je de veiligheid kan herstellen en garanderen, nu én op lange termijn.

Denk ook aan:

  • andere mogelijke (potentiële) slachtoffers,
  • de bredere context (bijvoorbeeld als iemand ook actief is in andere werkvelden zoals onderwijs),
  • steunfiguren uit het netwerk die kunnen bijdragen aan veiligheid,
  • de huidige hulpverlening: loopt die nog door of is die gestopt?
  • een alternatieve oplossing voor de minderjarige, indien nodig.

4. Betrek alle stemmen in de situatie

Stel deze vragen:

  • Hoe kijken de ouders naar de situatie? Wat willen zij voor hun kind?
  • Hoe ervaart het kind of de jongere dit?
  • In geval van pleegzorg: hoe kijken de pleegouders naar wat is gebeurd?

5. Escaleer waar nodig

Als de situatie ernstig is en er geen medewerking is van ouders of pleegzorgers om de veiligheid te garanderen, kan je:

  • het pleegzorgattest intrekken (bij pleegzorg),
  • een melding doen bij het parket,
  • het VK betrekken om veiligheid en welzijn van het kind te vrijwaren.

Een melding bij het parket gebeurt enkel als dat echt nodig is, bijvoorbeeld om de veiligheid van het kind te waarborgen of andere slachtoffers te vermijden. Betrek de jongere of het gezin zo veel mogelijk bij de beslissing om klacht in te dienen.

6. Zorg voor nazorg en herstel

Bij ernstige situaties (zoals bij ‘rode’ of ‘zwarte’ vlaggen volgens het SGOG) neem je het beste contact op met:

  • het VK
  • een expertisecentrum
  • of een ander gespecialiseerd initiatief voor advies, begeleiding en herstel.

Meer weten over grensoverschrijdend gedrag of het Vlaggensysteem?

Bekijk de tools op de website van Sensoa of overleg met je regionale aanspreekpunt bij VK of OCJ.

Welke gegevens moet een organisatie bezorgen bij een melding over grensoverschrijdend gedrag?
  • Een korte beschrijving van de probleemsituatie:
    • wat is de situatie waarover men zich zorgen maakt
    • hoe en met wie is een inschatting gemaakt over de ernst en veiligheid van de situatie
    • minimale persoonsgegevens (leeftijd, geslacht).
  • Een korte historiek.
  • De uitgevoerde en geplande acties voor het voorkomen en/of de aanpak van de huidige situatie én de partners die daarbij betrokken zijn of de intenties hierrond.

1G1P

Financieel

Kan ook bestaand aanbod ingezet worden in de teamwerking 1G1P?

Ja, dat kan. 

  • De oproep verwijst expliciet naar positieve heroriëntering en burgerinitiatieven binnen de typemodule contextbegeleiding kortdurend krachtgericht.
  • Ook andere bestaande mobiele of ambulante modules kunnen worden ingebracht in de teamwerking 1G1P. Voorwaarde is dat het voorstel gedragen wordt door alle betrokken partners en stakeholders. Na de transitieperiode – uiterlijk eind 2022 - zijn deze modules omgezet naar de typemodules van de teamwerking 1G1P.
Veranderde de rondzendbrief van 2020 iets aan de eerdere overeenkomsten?

Nee, de bestaande overeenkomsten bleven gelden tot eind 2021 volgens de oorspronkelijke voorwaarden.

Gaat het om uitbreidingen of nieuwe voorstellen binnen een bestaand 1G1P-initiatief? Dan gelden de nieuwe voorwaarden uit de oproep van 2020.

Als een bestaand samenwerkingsverband sterk beïnvloed wordt door keuzes die na die oproep gemaakt zijn – bijvoorbeeld rond werkgebied, budgetverdeling of partners – konden Opgroeien en het samenwerkingsverband de lopende overeenkomst vroeger stopzetten en verder werken volgens de nieuwe afspraken.

Zijn er nog subsidies voor 1G1P na de projectfase?

Nee. 1G1P krijgt een vaste plek binnen het jeugdhulpaanbod via één duidelijke regelgeving. Daarom worden de erkenning en subsidiëring van de teamwerking georganiseerd door Opgroeien.

Ook organisaties die vandaag nog niet erkend of vergund zijn door Opgroeien, kunnen instappen. De betrokken sectoren en partners worden nauw betrokken bij dit traject.

Organisatie

Hoe verhouden de teams 1G1P en Continuïteit zich ten opzichte elkaar?

Vooral de teams Continuïteit van Opgroeien zijn een belangrijke partner voor afstemming met de teams 1G1P. Zo komt er een Vlaams kader voor cliëntoverleg en bemiddeling, met handvatten voor een transparante inzet van deze instrumenten.

Wat is de opdracht van de zorgraad en de eerstelijnszones?

In eerste instantie ligt de regioafbakening bij de eerstelijnszones. De verhouding tussen 1G1P en zorgraden krijgt intussen vanuit de praktijk verder vorm. Daarbij ligt de focus op de afstemming van aanbod, uitwisseling en strategische planning. Meer info vind je op de site van het Departement Zorg.

Hoe verhoudt het team 1G1P zich tot het bredere samenwerkingsverband?

1G1P is meer dan teamwerking alleen. De principes en doelen van 1G1P kunnen pas echt tot hun recht komen als alle betrokken partners in een regio nauw samenwerken, zowel functioneel als structureel.

Daarom blijft het samenwerkingsverband van groot belang. Dat verbindt basisvoorzieningen (zoals brede instap, regioteams van Kind en Gezin, jeugdwerk …), het team 1G1P en de aanbieders van rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp met elkaar. 

Opgroeien verwacht dat elk werkgebied investeert in de uitbouw van zo’n samenwerkingsverband. Alleen dan is laagdrempelige jeugdhulp mogelijk die naadloos op elkaar aansluit, duurzaam is en gedragen door een gedeelde visie. De coördinatiefunctie uit de rondzendbrief speelt hierin een trekkende rol. Die zorgt mee voor duidelijke afspraken en afstemming tussen alle betrokken partners.

Welke rol kunnen de diensten ondersteuningsplan (DOP) opnemen in 1G1P?

De DOP hebben waardevolle expertise die aansluit bij de visie van 1G1P.  Zoals het kracht- en oplossingsgericht werken, het versterken van netwerken en het opstellen van plannen samen met gezinnen.

In verschillende 1G1P-initiatieven spelen DOP al een actieve rol. Die samenwerking toont duidelijk een inhoudelijke meerwaarde. Daarom ligt het voor de hand om DOP ook in de toekomst een plek te geven binnen 1G1P, bijvoorbeeld via een uitbreiding met modules begeleiding 1G1P.

Moet positieve heroriëntering verankerd worden in de 1G1P teams?

Het aanbod positieve heroriëntering heeft een logische plek in de 1G1P-teams. Dat draagt bv. bij aan meer transparantie voor cliënt en aanmelders. Elk privaat initiatief beoordeelt of het PH-aanbod in de teamwerking 1G1P verankerd moet worden. We bekijken of de kerngroep PH hiervoor een gesprekspartner kan zijn.

Moet een samenwerkingsverband modules voorzien voor burgerinitiatieven?

Bestaande initiatieven tonen een duidelijke meerwaarde wanneer een burgerinitiatief effectief deel van het team uitmaakt. We gaan er dan ook van uit dat we deze initiatieven in elke teamwerking terugvinden, via inschakeling van bestaande initiatieven of via uitbreiding.

Komen er FID-parameters voor de module begeleiding 1G1P?

Neen, er worden geen frequentie, intensiteit en duur vastgelegd voor de module begeleiding 1G1P. Dit aanbod is bedoeld om flexibel, innovatief en vraaggericht in te zetten, om de opdrachten die vermeld staan in de oproep uit te voeren.

Wat zijn basisvoorzieningen?

1G1P wil een sterke link maken met alle laagdrempelige initiatieven die in contact komen met kinderen, jongeren en gezinnen. Met basisvoorzieningen bedoelen we de actoren uit de brede instap (de centra voor leerlingenbegeleiding, de centra voor algemeen welzijnswerk, de lokale teams van Kind en Gezin), maar ook Huizen van het Kind, kinderopvanginitiatieven, jeugdwerk, straathoekwerk, lokale besturen, huisartsen …

Werkingsgebied

Kunnen meerdere 1G1P-teams werken in eenzelfde eerstelijnszone?

Het werkingsgebied van een 1G1P team blijft beperkt tot de afbakening van eerstelijnszones. Er kunnen dus geen meerdere teams werken binnen eenzelfde eerstelijnszone.

Kan er afgeweken worden van de eerstelijnszones?

Het werkingsgebied van een 1G1P team blijft beperkt tot de afbakening van (eventueel meerdere, aaneensluitende) eerstelijnszone(s). Hiervan afwijken is niet mogelijk.

Kunnen samenwerkingsverbanden eerstelijnszones uit verschillende zorgregio’s bedienen?

Ja, dat kan. De rondzendbrief bepaalt dat het werkingsgebied van een team 1G1P mag samenvallen met één of meerdere aaneensluitende eerstelijnszones. Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) brengt hierover advies uit. Daarbij kan het IROJ ook in overleg gaan met de voorzitters van de betrokken zorgraden.

Als een werkingsgebied meerdere eerstelijnszones omvat, is het belangrijk om daarbij al rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen rond de afbakening van zorgzones.

Aanvraagformulier beoordeling

Welke criteria zijn er voor de beoordeling van de aanvragen?

Bij de beoordeling van de aanvragen kijkt Opgroeien hoe goed de inhoud en aanpak aansluiten op de opdrachten en verwachtingen uit de rondzendbrief. De criteria uit het aanvraagformulier vormen daarbij de leidraad.

Er gaat bijzondere aandacht naar:

  • de invulling van de inhoudelijke uitgangspunten uit punt 1 van de rondzendbrief, zoals:
    • het garanderen van continuïteit in de hulpverlening
    • de toegankelijkheid van het aanbod
    • actieve betrokkenheid van kinderen, jongeren en gezinnen
    • een zorgzame en doordachte aanpak van verontrusting
  • de organisatie van het team en de coördinatie, en in hoeverre dit goed is uitgewerkt
  • aandacht voor diversiteit in de werking van het team
  • de meerwaarde van samenwerking met andere organisaties. Het gaat hier niet alleen om een evenwichtige verdeling van het budget, maar ook om het binnenbrengen van verschillende expertises
  • de afstemming met partners zoals basisvoorzieningen, RTJ-aanbieders, gemandateerde voorzieningen, sociale diensten jeugdrechtbank en de teams Continuïteit. Daarbij is belangrijk dat de samenwerking gebeurt volgens de verwachtingen uit punt 2 van de oproep
  • de integratie van krachtgericht werken en burgerinitiatieven in de teamwerking
  • cliëntparticipatie: hoe cliënten betrokken worden bij de werking van het team.
Hoe kan een samenwerkingsverband wijzigingen doorvoeren?

Het dossier moet ingediend en ondertekend worden door minimaal elke vzw die financiële gevolgen draagt van de wijziging (hetzij door uitbreiding, hetzij door herverdeling van budget). Het aanvraagformulier geeft dat duidelijk aan.

Zorggarantie jonge kind

Algemeen

Wat is de rol van het IROJ bij de provinciale afspraken?

Bij het maken van provinciale afspraken speelt het IROJ een belangrijke rol als adviserend orgaan. Het is niet de bedoeling dat het uitspraken doet over de inzet van de middelen op casusniveau.

Moeten de OOOC worden betrokken?

De rondzendbrief noemt minimale actoren met een structureel aanbod naar jonge kinderen. Maar ook andere actoren kunnen aansluiten bij de provinciale samenwerking.

Zo zijn er OOOC met expertise over de opvang en begeleiding van jonge kinderen. Dat kan een concrete meerwaarde hebben in de hulptrajecten. Deze OOOC nemen dan ook het beste deel aan de provinciale samenwerkingsverbanden.

Wat zijn hoogdringende maatregelen bij jonge kinderen?

Ook bij hoogdringende maatregelen geldt de algemene beleidslijn voor jonge kinderen. Het doel is om dergelijke maatregelen in de toekomst minder vaak nodig te maken door sneller en gerichter hulp op te starten — bijvoorbeeld via ziekenhuizen, Kind en Gezin teams en andere betrokken actoren. Dat moet voorkomen dat een situatie uitmondt in hoogdringendheid. Die aanpak begint al tijdens de prenatale fase.

Hoe gaat dat concreet?

De sociale diensten jeugdrechtbank, de provinciale coördinator en andere actoren maken afspraken over hoe consulenten en jeugdrechters snel toegang krijgen tot pleegzorg of residentiële opvang voor jonge kinderen. Zeker in de opstartfase blijft de bestaande procedure via het crisismeldpunt en/of de toegangspoort behouden.

De consulent die het dossier opvolgt, neemt de coördinatie op zich. Die bewaakt de veiligheid en zorgt voor continuïteit in de hulpverlening, zoals vermeld in de rondzendbrief (p. 6).

Is er een link met de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp?

De ontwikkelingen binnen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp zijn ook hier belangrijk. Door hulp sneller op te starten, willen we vermijden dat situaties escaleren en dat er uiteindelijk een hoogdringende maatregel nodig is.

Wat is de rol van het crisismeldpunt bij zorggarantie?

Het is een duidelijke ambitie om het crisismeldpunt minder te belasten voor vragen rond kinderen van 0 tot 3 jaar. Provinciale samenwerkingsafspraken zoeken samen naar een goede manier om met deze crisisvragen om te gaan.

De crisismeldpunten blijven hun decretale opdracht uitvoeren: tussenkomen bij acute crisissituaties. Dat verandert niet met de zorggarantie voor jonge kinderen. Wel geldt dat crisismeldpunten subsidiair werken. Dat betekent dat zij pas in actie komen als het bestaande aanbod geen oplossing biedt.

Wat houdt dat concreet in?

  • Is er nog tijd en ruimte? Dan kan het crisismeldpunt een consult geven en actief doorverwijzen naar het juiste aanspreekpunt bij dreigende uithuisplaatsing (de zogenaamde frontoffice).
  • Komt er een vraag tot snelle opstart van begeleiding? Dan verwijst het crisismeldpunt eerst door naar de rechtstreeks toegankelijke hulp.
  • Is er onmiddellijk nood aan crisisinterventie, -begeleiding of -verblijf en is er geen alternatief beschikbaar? Dan neemt het crisismeldpunt de regie op en schakelt het snel de nodige hulp in.

Omdat crisishulp tijdelijk en kortdurend is, blijft opvolging cruciaal. Zodra vervolgtrajecten nodig zijn, verwijst het crisismeldpunt opnieuw actief door. Daarbij wordt de teams Continuïteit van Opgroeien betrokken.

Tot slot is het belangrijk om ook de evoluties binnen de rechtstreeks toegankelijke hulp mee te nemen. Ook daar ontstaan soms vragen naar zorggarantie bij uithuisplaatsing. Afstemming met het lokale aanbod blijft dus essentieel.

Wat is de rol van kinderopvang binnen zorggarantie?

Kinderopvang kan een belangrijke schakel zijn om jonge kinderen thuis te houden of terug te laten keren naar huis. Ook binnen pleegzorg biedt opvang een waardevolle ondersteuning. Kinderopvang maakt geen deel uit van de jeugdhulp, maar kan wel een betekenisvol puzzelstuk zijn binnen het netwerk rond het gezin.

Waaruit kan de inzet bestaan?

  • Kinderopvanginitiatieven met een sterke sociale werking.
  • Een breed aanbod van groepsopvang, gezinsopvang (onthaalouders) en buitenschoolse opvang, inclusief kinderhotels.
  • Dringende opvang binnen de flexibele kinderopvang.
  • Lokale afspraken over toeleiding en samenwerking.
  • Lopende trajecten zoals het project van het VECK over omgaan met verontrusting.

Lokale loketten kinderopvang stemmen vraag en aanbod af en zetten in op de toegang voor kwetsbare gezinnen. Het Kind en Gezin team speelt daarbij een actieve rol, ook op casusniveau. Deze teams hebben ook pedagogische profielen en intersectorale medewerkers.

Dringende opvang 

Bij een acute crisis, zoals dreigende uithuisplaatsing, kan kinderopvang ook instappen via het systeem van ‘dringende kinderopvang’ binnen flexibele groepsopvang. De Vlaamse Regering voorziet middelen om dit verder uit te bouwen.

Samenwerking en bewustwording 

Samen met het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling (VECK) werkt de kinderopvangsector aan meer bewustzijn rond verontrusting. Dit traject helpt medewerkers:

  • verontrusting te herkennen
  • te weten wat ze kunnen doen en met wie samenwerken.
Hoe de pre- en perinatale netwerken betrekken?

Het is wenselijk om per provincie de bestaande pre- en perinatale netwerken concreet te betrekken voor een vlotte toeleiding naar het aanbod bij een nood naar uithuisplaatsing. Vooral de netwerken rond kwetsbare zwangeren zijn erg relevant. De te maken afspraken met deze netwerken zijn afhankelijk van de samenstelling en werking ervan. Dat is niet gelijk in alle provincies.

Wat als een Kind en Gezin team een melding van een ziekenhuis krijgt over zorggarantie?

Als een ziekenhuis meldt dat er zorggarantie nodig is, bekijkt het Kind en Gezin team samen met het ziekenhuis, de ouders en andere betrokkenen of de situatie verontrustend is. Als dat zo is, neemt het team contact op met de juiste hulpverleners, zoals een gemandateerde voorziening.

Het team fungeert dus niet als aanmeldpunt maar als aanspreekpunt dat mee het overzicht bewaart en acties afstemt. Bij nood aan verdere hulp, zoals bij dreigende uithuisplaatsing van een jong kind, schakelt het team snel en in overleg de juiste ondersteuning in.

De Kind en Gezin teams blijven ook hun rol opnemen als brede instap in de jeugdhulp: ze bieden informatie, versterken eigen krachten en verwijzen gericht door. Bestaande afspraken met ziekenhuizen blijven gelden. Bij spoed kan je altijd terecht bij de Kind en Gezin-Lijn via 078/150.100 of het contactformulier.

Is Kind en Gezin in elk dossier het eerste aanspreekpunt?

De Kind en Gezin teams zijn meestal het eerste aanspreekpunt voor basisvoorzieningen (zoals huisartsen, ziekenhuizen, OCMW, kinderopvang …), zeker bij verontrustende situaties waarbij uithuisplaatsing mogelijk is. Zo kunnen zij snel mee inschatten wat nodig is en de juiste contacten leggen.

In sommige situaties is het efficiënter om rechtstreeks contact op te nemen met een andere dienst, bijvoorbeeld als er sprake is van maatschappelijke noodzaak of als de weg naar de gemandateerde voorziening al duidelijk is. Het blijft belangrijk om bestaande afspraken en goede praktijken te respecteren.

Andere hulpverleners (zoals jeugdhulpvoorzieningen, gemandateerde voorzieningen of justitiële actoren) nemen in principe geen contact op via Kind en Gezin, tenzij anders afgesproken.

Voor het verdere traject van uithuisplaatsing zijn er op casusniveau aparte afspraken, met een duidelijk aanspreekpunt, vaak bij de gemandateerde voorziening of organisator van het verblijf.

Wat is de rol van de coördinator en de ondersteuning door Opgroeien?

De regionale afspraken in het kader van het Vlaams zorggarantieplan gebeuren in de provincies zelf, onder leiding van de aangestelde coördinator. Dit gaat om het verfijnen en vertalen van het Vlaamse kader naar de praktijk. De coördinator is daarbij vooral trekker en facilitator.

De provinciale coördinatoren zijn:

  • Rudi Gerrits, CKG Molenberg (Limburg)
  • Johan Feskens, CKG Betlehem (Antwerpen)
  • Tina Herbiest, CKG De Schommel (Vlaams-Brabant)
  • Machtelt Goossens, CKG Den Boomgaard (Oost-Vlaanderen)
  • Isabelle De Keyser, CIG Ten Anker (West-Vlaanderen)

Er is een Vlaams projectteam waaraan deze coördinatoren deelnemen. Via dat kanaal kan de centrale overheid de ontwikkelingen in de provincies nauw opvolgen. Aan het projectteam nemen ook beleidsmedewerkers deel van andere afdelingen. Concreet gaat het om:

  • David Debrouwere
  • Benedikte Vanden Bruel
  • Anne Vanden Berge
  • Tim Stroobants
  • Klaartje Cops
  • Nele Haedens 

Voor de uitvoering in de praktijk zijn alle betrokken actoren verantwoordelijk. De provinciale coördinator is dus niet per se het aanspreekpunt voor een concrete casus.

Aanbod uithuisplaatsing

Wat houdt het veiligheidsplan in?

Het is belangrijk bij de opmaak van een veiligheidsplan ook het netwerk te betrekken. Hoe dit verder vorm kan en moet krijgen, kan onderwerp zijn van de provinciale dynamiek. Signs of Safety is hier zeker een inspirerend kader. Ook andere wetenschappelijke inzichten rond perspectiefbepaling (cf. de herenigingsmethodiek) kunnen helpend zijn bij het verder vorm geven aan het plan.

Wat als de termijn van drie maanden niet volstaat?

De termijn van drie maanden is bewust gekozen. Voor jonge kinderen is het belangrijk om snel duidelijkheid te krijgen over een stabiel perspectief. Bij elke beslissing blijft het belang van het kind de ultieme toetssteen, al houden we ook rekening met ouderbelangen en juridische of administratieve procedures.

In de praktijk komen de meeste jonge kinderen na een uithuisplaatsing terecht in een pleeggezin. De termijn van drie maanden wil vooral vermijden dat kinderen te lang in een onzekere situatie verblijven, bijvoorbeeld in een residentiële setting.

Is na drie maanden nog extra tijd nodig? Dan zijn er verschillende mogelijkheden:

  • Binnen een perspectiefzoekend pleeggezin kan de situatie verder worden opgevolgd en uitgeklaard.
  • Een centrum voor integrale gezinszorg (CIG) kan ouder en kind ondersteunen bij de terugkeer naar huis.
  • De hulpverlening kan verder lopen via contextbegeleiding om de thuissituatie verder te versterken.

Belangrijk blijft om tijdens het volledige traject actief te blijven werken aan duidelijkheid en stabiliteit voor het kind.

Hoe een methodiek kiezen?

In veel situaties spelen vooral omstandigheden een rol, en niet per se opvoedingsproblemen. Hulpverleners op het terrein maken daarom samen afspraken over welke aanpak ze kiezen.

De overheid legt geen vaste methodiek op. Wel schuiven we enkele doelstellingen naar voren waarrond verschillende methodieken ingezet kunnen worden.

Signs of Safety is een breed kader dat goed aansluit bij de noden binnen de zorggarantie voor jonge kinderen.

Welke methodieken stimuleren we?

  • Herenigingsmethodiek: om de terugkeer naar huis te ondersteunen. Opgroeien faciliteert de implementatie hiervan.
  • Netwerkversterkende methodieken: om het netwerk rond het kind te versterken, tijdens de plaatsing of bij het uitbouwen van een perspectief na de plaatsing.

Hoe evalueer je de situatie?

Ook hier kiest de overheid niet één manier van werken. Provinciale samenwerkingsafspraken bepalen hoe casusopvolging en evaluatie gebeuren.

Wat we wél verwachten:

  • een duidelijke opvolging van de hulptrajecten
  • concrete doelstellingen en meetbare resultaten
  • systematische opvolging van de effecten voor de betrokken kinderen en gezinnen.
Wat zijn netwerkversterkende methodieken?

De jeugdhulp zet steeds meer in op het versterken van het netwerk rond kinderen en gezinnen. Dat geldt ook bij een uithuisplaatsing van jonge kinderen (zie rondzendbrief, p. 7).

Omdat jonge kinderen kwetsbaar zijn, moet een perspectiefzoekend traject altijd leiden tot een stabiele oplossing. Die moet stevig verankerd zijn in een gezinssituatie — bijvoorbeeld bij de eigen ouders, een tante of grootouders — en stevig ondersteund door een breder netwerk.

Wie gebruikt netwerkversterkende methodieken?
Alle betrokken partners dragen bij aan het uitbreiden en versterken van netwerken: pleegzorgdiensten, jeugdhulpvoorzieningen, sociale diensten, lokale teams en basisvoorzieningen.

Netwerkversterkende methodieken staan niet apart maar vormen een rode draad in de begeleiding. Ze helpen om kinderen en gezinnen duurzaam te ondersteunen, zowel tijdens als na een uithuisplaatsing.

In welke mate staat terugkeer naar huis voorop?

Terugkeer naar huis primeert altijd. 

De rondzendbrief zorggarantie biedt aanvullend een kader voor kwaliteitsvolle opvang als dat nodig is. Niet in alle situaties is terugplaatsing naar huis de beste optie vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van het kind. In die situaties schuiven we pleegzorg ook op langere termijn als stabiele oplossing naar voren.

Procedure zorggarantiebudget

Combinatie van de inzet van VIST zorggarantie met Groeipakket

Voor de voorzieningen jeugdhulp en CKG geldt dat er geen Groeipakket naar de voorziening kan worden toegewezen voor rechtstreeks toegankelijk verblijfsaanbod.

Wat houdt de intersectorale module rechtstreeks toegankelijk verblijf in?

Binnen de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning CKG is er een typemodule kortdurend verblijf rechtstreeks toegankelijk. 

Het is de bedoeling om ook voor de jeugdhulporganisaties die instappen in de zorggarantie een rechtstreeks toegankelijke verblijfsmodule op te maken (naar analogie van die van het CKG). We doen hiervoor de nodige voorbereidingen en zullen hierover communiceren van zodra deze typemodule op punt staat.

Wat als een CKG de buffer van 3 maanden nodig heeft om naar pleegzorg toe te leiden?

In realiteit zou een CKG maar 2 maanden tijd hebben om alles rond te krijgen aangezien ook de toegangspoort een maand tijd vraagt voor het opstellen van een indicatiestellingsverslag na ontvangst van een A-document door een niet-MDT. 

De teams Indicatiestelling zijn steeds bereid om dringende dossiers eerst te behandelen mits motivatie. De contactpersoon aanmelder kan dus contact opnemen met het betrokken team indicatiestelling voor een snelle verwerking van het A-document. Het is belangrijk hierover provinciale afspraken te maken met de toegangspoort.

Hoe verloopt de instroom van een kind?

De instroom verloopt in enkele stappen:

  1. Eerst wordt elke vraag afgetoetst aan de provinciale samenwerkingsafspraken over zorggarantie.
  2. Het coördinerende CKG dient vervolgens de aanvraag in via een VIST Zorggarantie bij de intersectorale toegangspoort.
  3. Het team indicatiestelling onderzoekt of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een zorggarantiebudget (volgens de richtlijnen uit de rondzendbrief).
    • Ze beoordelen enkel de procesgang van het zorggarantieplan, niet de inhoudelijke kwaliteit.
    • Ze maken een indicatiestellingsverslag op waarin ze verwijzen naar de typemodule zorggarantiebudget.
    • Het indicatiestellingsverslag is geldig voor drie maanden, vanaf de opstart van de eerste hulpverlening.
  4. De jeugdhulpregisseur neemt een beslissing over de aanvraag en controleert of er nog voldoende regionaal budget beschikbaar is.
  5. De medewerkers van de toegangspoort (indicatiestelling en jeugdhulpregie) maken geen inhoudelijke beoordeling van het gebruik van het zorggarantiebudget. Ze volgen alle aanvragen op en rapporteren trends of opvallende afwijkingen achteraf.

Informatie voor de cliënt

  • Behalve bij dossiers van de sociale dienst jeugdrechtbank (SDJ), informeert de toegangspoort de cliënt per brief over de beslissing.
  • De contactpersoon-aanmelder (coördinerend CKG) vindt alle relevante informatie terug in INSISTO.

Versterking naast het reguliere aanbod

Kunnen de middelen voor zorggarantie ook ingezet worden in Brussel?

Ja. Er is principieel beslist om de middelen voor zorggarantie ook voor Brussel beschikbaar te maken.

Omdat de Brusselse context specifieke accenten vraagt en een andere prioritaire doelgroep heeft, kon Brussel niet meteen op hetzelfde moment en vanuit hetzelfde concept starten als Vlaanderen. Toch zijn er ook in Brussel noden die passen binnen de zorggarantie bij uithuisplaatsing van jonge kinderen.

Concreet betekent dit:

  • De casusgebonden middelen zijn ook voor Brussel toegankelijk. Wanneer zich een situatie voordoet die niet op een andere manier kan worden opgelost, kan een aanvraag ingediend worden. Elke aanvraag wordt casus per casus beoordeeld.
  • Er worden momenteel eerste afspraken gemaakt met de prioritaire actoren in Brussel. Zo werken we toe naar een meer formele en structurele opstart van de zorggarantie in Brussel.
Wanneer moeten de bewijsstukken bezorgd worden aan de toegangspoort?

Bewijsstukken moeten bezorgd worden aan de intersectorale toegangspoort in het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de hulpverlening liep.

Wanneer vindt de uitbetaling plaats?

De intersectorale toegangspoort streeft ernaar om de facturen binnen de maand te betalen.

Wat betekent de ‘ex-post-controle’?

De teams indicatiestelling en jeugdhulpregie doen bij de aanvraag van het budget enkel een controle van de procesgang en geen uitspraak over de kwaliteit van het plan. Zij zullen een aanvraag voor een zorggarantieplan dus niet afkeuren op basis van inhoud. Wel zijn de medewerkers van de toegangspoort betrokken bij de intervisie met de coördinatoren waar zij eventuele tendensen en uitschieters zullen agenderen na kritische lezing achteraf van een aantal dossiers. 

Ex-post controle heeft hier dus een andere invulling dan bij de consensusdossiers van de MDT’s.

Wie bewaakt de totale budgethoogte?

Dat is de verantwoordelijkheid van de provinciaal coördinator, samen met de betrokken actoren. Zo kan ook de toegangspoort dit mee opvolgen via INSISTO. 

De interpretatie en eventuele bijsturing van afspraken valt onder verantwoordelijkheid van provinciaal coördinator. Via de intervisie met de coördinatoren zal de toegangspoort wel trends of uitschieters signaleren.

Wie gaat bij een vraag naar extra middelen na of er echt een capaciteitstekort is?

Dit vraagt het gaandeweg opbouwen van goede praktijken. De provinciale coördinator speelt hier een belangrijke rol. 

Ook jeugdhulpregie zal nog steeds zijn taak vervullen. Het is belangrijk om bij het maken van de provinciale afspraken ook de toegangspoort te betrekken. Die kan expertise inbrengen in functie van het aftoetsen van het bestaande aanbod.

Kan er een vast team van mobiele begeleiders komen?

Een snelle reactie en het activeren van de afspraken uit het zorggarantieplan zijn essentieel. Daarom maken de provinciale samenwerkingsverbanden hierover vooraf duidelijke afspraken.

De inzet van mobiele begeleiding vertrekt vanuit het engagement van meerdere organisatoren. We gaan ervan uit dat het mogelijk is om binnen de bestaande organisatorische en financiële kaders werkbare afspraken te maken.

Concreet kan de inzet van mobiele begeleiding casusgebonden gefinancierd worden. Op dit moment kiezen we er bewust niet voor om een vast team van mobiele begeleiders vooraf te financieren. Zo behouden we voldoende flexibiliteit en blijft de snelle inzet van regulier aanbod mogelijk.

We sluiten niet uit dat er in de toekomst toch een vraag komt naar een vast mobiel team. Dan bespreken we dit eerst binnen de projectgroep.

Maakt de casusgebonden financiering de uitbouw van reguliere werking onmogelijk?

Nee. De casusgebonden financiering focust vooral op de eerste opvang van jonge kinderen die vandaag moeilijk snel en passend terechtkunnen in het reguliere aanbod. We bouwen daarbij verder op bestaande deskundigheid en goede praktijken in de opvang van jonge kinderen.

Via het ondersteuningstraject zetten we actief in op deskundigheidsbevordering en stimuleren we het uitwisselen van goede praktijken, ook rond begeleiding en netwerkversterking. De overheid ondersteunt deze uitwisseling, onder andere via de implementatie van de herenigingsmethodiek.

De komende periode zullen we samen leren welke aanpak het meest effectief is, welke noden het grootst zijn en welk aanbod daarop het best inspeelt. In de verdere beleidsopvolging bekijken we of voor bepaalde initiatieven structurele financiering aangewezen is.

De middelen gelden per casus en voor 3 maanden (max. 1x verlengbaar). Wat daarna?

De extra middelen zijn bedoeld voor de tijdelijke ondersteuning van jonge kinderen waar het reguliere aanbod niet volstaat. In veel gevallen kan de situatie binnen de bestaande hulpverlening verder worden opgenomen, zeker wanneer samenwerking en koppeling met pleegzorg goed verlopen.

De rondzendbrief kiest bewust voor een focus op de eerste drie maanden (met mogelijkheid tot één verlenging). Voor langdurige opvang blijft pleegzorg het eerste alternatief. Daarom vragen we om vanaf de start actief in te zetten op het vinden van een pleeggezin, in partnerschap met alle betrokken actoren.

Wat na afloop van de termijn?

  • Wanneer geen duurzame oplossing wordt gevonden binnen de reguliere kaders, monitoren we dit nauwgezet via de provinciale samenwerkingsverbanden.
  • Situaties die blijvend extra ondersteuning nodig hebben, worden meegenomen in de verdere beleidsdiscussies en in de opvolging binnen de projectgroep.

Een goede en verantwoorde uitstroom uit het tijdelijk gefinancierde aanbod blijft een belangrijk aandachtspunt.

Wat met brussen ouder dan 3 jaar voor wie de reguliere capaciteit geen antwoord biedt?

Dit moet casus per casus worden bekeken en opgevolgd, ook binnen de projectgroep. Er zijn vele scenario’s denkbaar en mogelijk. Momenteel is nog niet duidelijk in welke gevallen het wel of niet aangewezen is om de middelen ook ruimer dan de afgebakende leeftijdsgroep in te zetten. 

In het geval van begeleiding moet geen extra capaciteit aangesproken worden om oudere broers en zussen in de begeleiding te betrekken.

Wat is de rol van de provinciaal coördinator zorggarantie (CKG/CIG)?

De provinciale coördinator moet op casusniveau worden betrokken bij de aanvraag van bijkomende middelen aan de intersectorale toegangspoort. Bedoeling is dat we een partner hebben die hierin expertise kan opbouwen en de vinger aan de pols houdt. 

We moeten echter wel nog samen met de betrokken CKG uitklaren wat deze rol precies kan zijn, en tegelijk een nieuwe instantie of stap te vermijden. Het coördinerende CKG op provincieniveau moet dus geen regierol op casusniveau opnemen als deze verder niet betrokken is op de casus.

De helft van de middelen mag naar verblijf gaan. Waarvoor dient de andere helft?

De andere 50% van het budget is bedoeld voor begeleiding en ondersteuning. Er is namelijk altijd een begeleidingscomponent nodig om een terugkeer naar huis of een overstap naar pleegzorg mogelijk te maken.

De regelgeving legt niet strikt vast wat precies uit deze middelen wordt betaald. Afhankelijk van de noden kan de begeleiding worden aangevuld met andere contextversterkende initiatieven die verder gaan dan de begeleiding of het verblijf alleen.

De provinciale samenwerkingsverbanden krijgen ruimte om creatief en op maat te bepalen welke ondersteuning in specifieke situaties nodig is.

Belangrijke aandachtspunten:

  • Gebruik reguliere middelen voor kosten die normaal al voorzien zijn, zoals gewone vervoerskosten.
  • Zet extra budgetten enkel in voor uitzonderlijke kosten.

Jongvolwassenen

Intersectorale oproep

Wat is een intersectoraal team?

Een intersectoraal team begeleidt jongvolwassenen in (dreigende) dak- en thuisloosheid op een kwaliteitsvolle, outreachende en geïntegreerde manier. Het team werkt aan de drie inhoudelijke doelen van de oproep en ondersteunt jongeren op maat van hun noden.

Wat verwachten we van het team?

  • Vraaggestuurde werking
    Het team vertrekt vanuit de vragen en doelen van de jongvolwassene. Het ondersteunt hem of haar actief in het zoeken naar passende antwoorden.
  • Geïntegreerde samenwerking
    Teamleden werken over de grenzen van hun eigen organisatie of sector heen. Ze zetten hun expertise flexibel in en versterken elkaar. Ze stappen bewust weg van een aanbodgestuurde aanpak.

Wat moet in de aanvraag staan?

De initiatiefnemers beschrijven:

  • hoe ze de teamwerking organiseren;
  • hoe ze als team samenwerken, over sectoren en organisaties heen;
  • hoe ze ervoor zorgen dat jongeren snel en op maat worden geholpen.

Zo tonen ze aan dat het team klaar is om intersectorale samenwerking in de praktijk waar te maken.

Wat doet de bruggenbouwer vanuit het VAPH?

De bruggenbouwer zorgt ervoor dat jongvolwassenen met een (mogelijke) handicap tijdig de juiste ondersteuning krijgen. Hij of zij detecteert of er nood is aan handicapspecifieke hulp, en legt dan snel de link met het bestaande aanbod voor personen met een handicap.

Omdat samenwerking tussen sectoren tijd vraagt, krijgt de bruggenbouwer extra ruimte om verbindingen te leggen en bruggen te bouwen tussen de verschillende partners. De functie versterkt zo de samenwerking en kennisdeling binnen het team.

De bruggenbouwer maakt deel uit van een geïntegreerd team. Alle teamleden werken nauw samen, ongeacht vanuit welke administratie hun functie gefinancierd wordt. Initiatiefnemers kunnen hiervoor ook samenwerken met iemand die al begeleidingen doet of actief is als netwerker.

Voor deze functie stelt het VAPH tijdelijke projectmiddelen ter beschikking voor een periode van drie jaar. Het is dus belangrijk om van bij de start in te zetten op duurzame samenwerking en partnerschappen.

Voorzien de middelen ook in overhead en anciënniteitskosten?

Ja, de middelen houden rekening met overheadkosten en anciënniteit:

  • Opgroeien voorziet een enveloppefinanciering. Die omvat zowel de personeelskost (inclusief overhead) als werkingsmiddelen. De subsidie wordt automatisch aangepast aan de gemiddelde anciënniteit van de inrichtende macht.
  • Departement Zorg baseert zijn berekening op 15 jaar anciënniteit.
  • VAPH stelt projectmiddelen ter beschikking. Deze middelen zijn vast en dienen om het teamlid dat de bruggenbouwerfunctie opneemt, aan te werven.
Welke organisaties kunnen de middelen voor de 5 VTE aanvragen?

Elke organisatie met ervaring in het begeleiden van jongvolwassenen in (dreigende) dak- en thuisloosheid kan een aanvraag indienen. Je hoeft daarvoor geen erkenning te hebben van Opgroeien of het VAPH.

De middelen komen van Opgroeien, het VAPH en het Departement Zorg. De VTE vanuit het Departement Zorg moet verplicht worden ingezet via een IBW (Initiatief Beschut Wonen) en besteed worden aan GGZ-expertise.

We verwachten dat alle teamleden nauw samenwerken, ongeacht wie de werkgever is of via welke administratie hun VTE wordt gefinancierd. Het team moet alle nodige expertise in huis hebben om jongvolwassenen kwaliteitsvol en integraal te begeleiden.

Het team brengt volgende expertises samen:

  • ondersteuning van jongvolwassenen in (dreigende) dak- en thuisloosheid, inclusief het omgaan met psychische problemen en verslaving;
  • kennis over handicaps en het zorgaanbod voor personen met een handicap;
  • ervaring met evidence based of practice based methodieken.
Heeft een jongvolwassene toegang tot een verblijfssubsidie?

Als een jongvolwassene begeleid wordt door het intersectorale team, zelfstandig woont en geen leefloon van het OCMW krijgt of voldoende andere inkomsten heeft, wordt het traject als CBAW begeleiding gezien (en zo geregistreerd in BINC). De jongere krijgt dan een verblijfssubsidie uitbetaald.

Krijgen centrumsteden voorrang?

Nee. De rondzendbrief geeft geen automatische voorrang aan centrumsteden.. Wel gaat de voorkeur naar werkingsgebieden waar dak- en thuisloosheid duidelijk aanwezig is, of waar het bestaande hulpaanbod tekortschiet. Een centrumstad kan zo’n gebied zijn, maar dat is geen voorwaarde.

Initiatiefnemers moeten hun keuze voor een werkingsgebied goed onderbouwen. Gebruik daarvoor cijfergegevens, inzichten uit lokaal overleg, resultaten van eerdere projecten of signalen uit beleid en praktijk. Toon daarbij ook aan wat de impact van het nieuwe aanbod op dat werkingsgebied zal zijn.

Kan de begeleiding langer dan één jaar duren?

De rondzendbrief stelt een begeleidingstraject van één jaar voor om voldoende intensief en doelgericht te kunnen werken. Die tijdslimiet stimuleert teams om samen met de jongvolwassene naar concrete resultaten toe te werken. Onderzoek van Back on Track toont aan dat deze aanpak vaak helpt.

Toch blijft maatwerk belangrijk. Als één jaar niet volstaat om het gewenste resultaat te bereiken, kan de begeleiding verlengd worden. Het traject moet wel blijven aansluiten bij de inhoudelijke doelen van de oproep:

  • Inhoudelijk doel 1: De jongvolwassene toewerken naar een duurzame oplossing, afgestemd op zijn of haar noden.
  • Inhoudelijk doel 2: Samenwerken met partners uit andere sectoren zodat de jongere de juiste hulp krijgt. Zorg dat je deze hulpvragen snel detecteert en tijdig verbinding maakt met andere organisaties voor bijkomende of vervolgondersteuning.
Hoe financieren we de coördinatiefunctie van het intersectorale team?

De oproep voorziet 5 voltijdse equivalenten (VTE) per project. Binnen die 5 VTE verwachten we dat zowel de begeleiding van minstens 12 jongvolwassenen als de coördinatie- en netwerkopdrachten worden opgenomen. Het is aan het projectteam om de rollen en inzet evenwichtig te verdelen.

Moeten de begeleidingen altijd verbonden zijn aan een verblijf?

Nee. De middelen in deze oproep zijn uitsluitend bedoeld voor begeleiding, niet voor verblijf.

Als een jongvolwassene nood heeft aan huisvesting, zoeken de betrokken partners samen een oplossing op maat. Dat kan via een projectpartner of via samenwerking met andere lokale of regionale organisaties, zoals woonmaatschappijen.

Kunnen initiatieven ook jongeren ondersteunen die geen jeugdhulp krijgen?

Ja. Initiatieven kunnen alle jongvolwassenen bereiken die in (dreigende) dak- en thuisloosheid leven, dus niet alleen jongeren die jeugdhulp krijgen of net verlaten hebben.

We moedigen organisaties aan om actief samen te werken met partners zoals het CAW, OCMW, OverKop, straathoekwerk en andere vindplaatsgerichte werkingen. Zo zorgen we ervoor dat alle jongvolwassenen in kwetsbare situaties in beeld komen. Duidelijke afspraken met alle betrokken partners, de teams Continuïteit van Opgroeien en de netwerken geestelijke gezondheidszorg (GG), zijn essentieel om de instroom naar dit aanbod goed te organiseren.

Moet het dossier worden ingediend door 1 penhouder?

Initiatiefnemers zijn vrij hierin

  • Er kan met één penhouder worden gewerkt die alle middelen ontvangt en de partners uitbetaalt.
  • Meerdere partners kunnen samen een dossier indienen en duidelijk aangeven welke middelen naar welke partner gaan. Het document moet dan door de verschillende initiatiefnemers gevalideerd worden.

Innovatieve projecten

Moet een traject een bepaalde duurtijd hebben?

Nee. We leggen geen vaste duurtijd op voor de trajecten. Wel vragen we dat je in je voorstel duidelijk maakt hoeveel jongeren je wil bereiken en hoe je de trajecten evalueert. Zo krijgen we samen zicht op de impact van het project.

Hoeveel middelen kan een initiatief aanvragen voor een projectvoorstel?

Er is geen vast maximumbedrag per project opgelegd. Wel verwachten we een duidelijke en onderbouwde begroting die past bij de doelstellingen en de verwachte impact van het project.

Het totale beschikbare budget bedraagt 350.000 euro. We willen hiermee meerdere initiatieven ondersteunen (richtgetal: 3 tot 5). Hou daar dus rekening mee bij het opstellen van je aanvraag.

Mag het project een bestaande samenwerking zijn of moet het volledig nieuw zijn?

Ja, het project mag vertrekken vanuit een bestaande samenwerking. De oproep wil vooral kleinschalige, lokale initiatieven stimuleren die buiten de lijntjes durven kleuren. Het gaat om projecten die inspelen op de noden van jongvolwassenen die de reguliere hulpverlening vaak niet bereikt.

Een voorstel mag dus zowel een nieuw initiatief zijn als een versterking of verduurzaming van een bestaande samenwerking, zolang het vertrekt vanuit de behoeften van de doelgroep en inzet op een innovatieve aanpak.

Crisisjeugdhulp

Crisisbegeleiding en verblijf

Kan een IPO ook intekenen op de oproep?

Neen. Een IPO kan niet intekenen op de oproep crisisbegeleiding met verblijf want dan zou het een aparte erkenning moeten krijgen voor een zeer beperkt aantal modules.

Kan een CIG ook intekenen op de oproep?

Ja. Ook centra voor integrale gezinszorg kunnen intekenen op de oproep crisisbegeleiding en verblijf en op de oproep crisisbegeleiding. 

Hoeveel middelen voorziet de oproep?

De middelen volgen de reguliere financiering van de modules die je (bijkomend) inzet. Werk je samen met een andere voorziening, dan krijgt elke partner middelen volgens de eigen erkende module. Zorg er wel voor dat je in de aanvraag duidelijk uitlegt hoe je die inzet combineert. Bijvoorbeeld: een OVBJ voor verblijf en een CAH voor begeleiding.

Crisisbegeleiding

Welke module zet een OVBJ het best in bij crisis?

Een OVBJ kiest in crisissituaties best voor de module contextbegeleiding breedsporig. Die sluit het beste aan bij de intensiteit die een crisissituatie vraagt. Je kan deze module aanvragen in het kader van deze oproep voor crisisbegeleiding.

Wat omvat een module begeleiding?

Een module begeleiding vertrekt van het model van crisishulp aan huis: een intensieve begeleiding van 28 dagen. Dit komt ongeveer overeen met 0,125 VTE. In de praktijk gebruiken sommige diensten deze module ook voor trajecten zoals ‘Terug Naar Thuis’ (TNT) of andere korte interventies via crisishulp aan huis. De coaching van begeleiders valt buiten deze module.

Binnen de oproep is er ruimte om te experimenteren. Je mag dus gerust werken met een kortere duur of minder intensiteit, als dat beter past bij jouw aanpak of doelgroep.

Kan een CGG ook intekenen op de oproep crisisbegeleiding?

Neen. Een centrum voor geestelijke gezondheidszorg CGG kan niet alleen intekenen op de oproep en niet rechtstreeks gefinancierd worden in de uitvoering van deze oproep. Een inhoudelijke samenwerking met een CGG kan uiteraard wel zinvol zijn.

Kan een OOOC ook intekenen op de oproep crisisbegeleiding?

Ja. Ook een OOOC kan intekenen op de oproep crisisbegeleiding met de module diagnostiek.

Hoe lang duurt een module crisisbegeleiding?

Een module crisisbegeleiding loopt standaard 28 dagen. Je kan deze termijn twee keer met een week verlengen. Binnen die periode verwachten we dat je met de gekozen methodiek tot resultaat komt.

Soms is een kortere begeleiding beter voor de jongere. Dat kan uiteraard ook. 

Nazorg blijft altijd mogelijk na een crisisbegeleiding. Als blijkt dat langere ondersteuning nodig is, dan verwijs je door naar een dienst voor rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) of naar kortdurend intensieve thuisbegeleiding.

Wat bedoelen we met ‘aantal te begeleiden jongeren’?

Bij de berekening van het aantal jongeren gaan we uit van standaardtrajecten binnen crisishulp aan huis, qua duur en intensiteit. Stel je een andere vorm van begeleiding voor – bijvoorbeeld korter of minder intensief – dan verwachten we dat je meer jongeren kan bereiken.

Geef in je aanvraag duidelijk aan:

  • welke module je inzet om crisisbegeleiding te organiseren,
  • hoe je die module precies gebruikt,
  • hoeveel minderjarigen je daarmee bereikt.