Onderwijskansen versterken

Samenwerking onderwijs en welzijn

Om kinderen en jongeren maximale onderwijskansen te bieden is samenwerken tussen onderwijs en welzijn noodzakelijk. Kinderarmoede en sociale ongelijkheid zijn complexe hardnekkige problemen die niet door één sector alleen kunnen aangepakt worden. Op deze pagina staan we stil bij dit samenwerken. De pagina is gebaseerd op het boek 'Kan onderwijs zonder welzijn? en vice versa?', een onderzoek van EQUALITY ResearchCollective van HOGENT.

Waarom samenwerken?

Scholen en welzijnsactoren ervaren heel wat uitdagingen en noden. Denk maar aan de lege brooddozen die af en toe de media halen, onbetaalde schoolfacturen, dreigende uithuiszetting en andere factoren die de onderwijskansen van kinderen en jongeren belemmeren.  

De onderzoekers van EQUALITY Research Collective HOGENT beschrijven zes aanleidingen voor een samenwerking tussen het onderwijs en het welzijnswerk:

  • Financiële, materiële en administratieve ondersteuningsnoden
  • Opvoedings- en gezinsondersteuning
  • Ongelijke toegang tot kunst, sport en vrije tijd
  • Hygiëne en (geestelijke) gezondheid
  • Kinderarmoede
  • Drempels naar en binnen onderwijs

Leerkansen, welbevinden en grondrechten vormen de basis en motivatie om de brug te slaan tussen welzijn en onderwijs.

Scholen willen de randvoorwaarden vervuld zien om hun kernopdracht, onderwijs verstrekken en de leerkansen en het welbevinden van kinderen te verhogen.  Ook het welzijnswerk zet in op het recht op onderwijs, naast andere sociale rechten.

Beide uitgangspunten - leerkansen en grondrechten- vormen de drijfveer voor samenwerking.

Vormen van samenwerken

De onderzoekers van EQUALITY Research Collective beschrijven 4 invullingen van samenwerking tussen scholen en welzijnsactoren.  

1. Toeleiding

Scholen ervaren een veelheid van welzijnsvragen bij ouders. Dit doordat ouders zelf bij de school aankloppen of doordat de school zelf een nood of vraag opmerkt.  Die concrete vragen vormen een aanleiding om voor of met de ouder op zoek te gaan naar een gepast aanbod. Voorbeelden zijn toeleiding naar het OCMW, naar een CAW, Huis van het Kind, ... De manier waarop en de intensiteit van toeleiding varieert van school tot school en van situatie tot situatie. Soms is het het meegeven van een contactadres tot het met de ouders meegaan naar een dienst.  Het welzijnsveld kan de toeleiding vanuit scholen ondersteunen en versterken door scholen regelmatig te informeren over het regionale aanbod of door outreachende activiteiten in scholen te doen.

2. Uitwisseling tussen onderwijs en welzijnsactoren: informatie delen en overleg 

Welzijnsactoren kunnen contact nemen met scholen om informatie te vragen over een gezin. Zij kunnen op hun beurt ook hun expertise over gezinnen delen, de achtergronden en kwetsbaarheden duiden. Maar ook omgekeerd kan het perspectief van een school een belangrijke aanvulling vormen in het nemen van beslissingen bijv. in dossiers rond verontrusting.  Sommige situaties vragen ook afstemming tussen scholen en organisaties rond een hulpverleningstraject.  Scholen worden soms uitgenodigd op cliëntoverleg waarbij diverse hulpverleners rond één gezin samenkomen. Welzijnsactoren worden soms uitgenodigd op leerlinggerichte overlegmomenten op school zoals zorgoverleg, oudercontacten... Dit soort overleggen zijn nuttig en interessant omdat het perspectieven verbreedt. Wanneer er informatie gedeeld wordt over individuele leerlingen of gezinnen moeten gezinnen hierover geïnformeerd zijn.

3. Bemiddelen en faciliteren tussen ouders en school 

Welzijnsactoren fungeren soms als 'brugfiguur' door het contact tussen ouders en school te faciliteren. Dat kan zowel een curatieve als een preventieve insteek hebben.  Preventieve acties zijn bedoeld om de relatie warm en laagdrempelig te maken. Voorbeelden zijn oudercafés, ouder-kindactiviteiten...Welzijnsactoren gaan ook bemiddelen bij conflicten, proberen weerstand om te buigen of relaties te herstellen bij een vertrouwensbreuk tussen ouders en scholen.

4. Interprofessioneel leren, denken en handelen 

Een vierde vorm van samenwerken gaat over de professionalisering van het onderwijs en welzijnswerk.  Voorbeelden zijn eenmalige initiatieven zoals een vormingsmoment maar het kan diverse vormen en gradaties aannemen.

De verscheidenheid aan vormen van samenwerking heeft vooral te maken met de complexiteit van de problematiek, de ervaring met en de openheid van scholen en welzijnsactoren en de aanwezigheid van faciliterende netwerken en actoren zoals CLB-medewerkers...

Samenwerking heeft vooral ook tijd nodig om te kunnen groeien.

Rol van het CLB

In het decreet Leerlingenbegeleiding (2018) staat dat de CLB's de opdracht hebben leerlingen te begeleiden in hun functioneren op school en in de maatschappij. Verder in het decreet stelt men kernactiviteiten voorop zoals signaalfunctie, onthaal, vraagverheldering... De CLB's hebben opdrachten binnen 4 begeleidingsdomeinen:

  • leren en studeren
  • de onderwijsloopbaan
  • het psychisch en sociaal functioneren van leerlingen
  • de preventieve gezondheidszorg

CLB-medewerkers werken vraaggestuurd en gaan aan de slag met om het even welke vraag van leerlingen, ouders en scholen. Dat kan door het begeleidende CLB te contacteren of door anoniem te chatten met een CLB- medewerker. Leerlingen of ouders kunnen altijd zelf om een begeleiding vragen. Als de school het nodig vindt om een leerling door te verwijzen naar het CLB, zal de school dit eerst bespreken met de leerling en zijn ouders. CLB-begeleidingen zijn in twee gevallen verplicht:

  • bij problematische afwezigheden
  • de deelnames aan het systematisch contact (vroeger heette dat het medisch onderzoek). Elk kind dat schoolloopt in een erkende school in Vlaanderen of dat thuisonderwijs volgt, moet naar het CLB voor zo'n systematisch contact, op de leeftijd van 3,6,9,11 en 14 jaar. Voor de 3-jarigen moet het CLB zich zo organiseren dat de ouders bij dit gesprek kunnen aanwezig zijn. Voor de 6,9 en 11 jarigen wordt hier naar gestreefd. Voor de 14jarigen wordt de aanwezigheid van ouders op dit contact niet meer gestimuleerd, omdat dit remmend kan werken voor de leerlingen. Leerlingen kunnen overigens altijd aangeven niet te willen praten over bepaalde onderwerpen in bijzijn van zijn ouders. CLB- medewerkers zullen dit ook respecteren.

Het CLB dossier over een leerling is raadpleegbaar door de ouders als de leerling jonger dan 12 is en nog niet in staat wordt bevonden om zelf redelijk te oordelen over het eigen belang. Leerlingen van minstens 12 en die wel daartoe in staat zijn, mogen zelf hun dossier inkijken. Ouders mogen dat dan enkel met toestemming van hun kinderen. Bepaalde delen uit het dossier, zoals informatie over andere personen of eventuele informatie van de rechtbank, kunnen  vertrouwelijk zijn en blijven dan geheim voor ouders en leerling.

Via de scholen bereiken de CLB's uiteraard veel kinderen en jongeren van 2,5 tot 18 jaar en hun ouders. Vaak zijn zij het eerste aanspreekpunt in de zoektocht naar hulpverlening. Daarom behoren de CLB's, samen met het preventieve aanbod van Kind en Gezin en de CAW's binnen de Integrale Jeugdhulp tot de brede instap, waar iedereen met om het even welk probleem terecht kan met een hulpvraag. Indien nodig kan de CLB- medewerker dan doorverwijzen naar een therapeutisch aanbod of naar een andere gespecialiseerde begeleiding. Wanneer het CLB de situatie van een leerling inschat als mogelijk verontrustend, kunnen zij vragen voor een consult of een aanmelding bij een vertrouwenscentrum kindermishandeling of een ondersteuningscentrum jeugdzorg.

Bron: Onderwijs Vlaanderen

De werking van het LOP

In lokale overlegplatforms (LOP’s) helpen lokale partners de gelijke onderwijskansen van jongeren in een regio realiseren.

In een LOP vergaderen vertegenwoordigers van alle scholen uit een gemeente of regio en hun partners: CLB’s, ouders en leerlingen, lokale partners, organisaties van migranten en armen, integratiecentra, onthaalbureaus voor nieuwkomers en schoolopbouwwerk. Zij maken er samen afspraken, zodat alle leerlingen gelijke onderwijskansen krijgen. Meer concreet zijn de doelen van het LOP:

  • Optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen realiseren
  • Uitsluiting, segregatie en discriminatie vermijden
  • Sociale cohesie bevorderen

Het LOP kan ook bemiddelen in moeilijke situaties. Zo zal het LOP ouders helpen als een school weigert om hun kind in te schrijven.

Er zijn LOP's voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs, 70 voor heel Vlaanderen.

Bron: Onderwijs Vlaanderen

Flankerend Onderwijsbeleid

Dankzij het ‘Flankerend Onderwijsbeleid’ kunnen steden en gemeenten - binnen hun budgettaire mogelijkheden - een beleid voeren waarmee ze alle kinderen bereiken die op hun grondgebied school lopen. Het decreet legt sterk de focus op gelijke onderwijskansen.

Het decreet bestaat uit twee onderdelen: de sociale voordelen en de andere voordelen.

De sociale voordelen hebben voor de gemeente een verplichtend karakter, dwz dat zodra een gemeente beslist een sociaal voordeel toe te kennen, zij verplicht is dit toe te kennen aan al de scholen binnen de gemeente. Scholen die sociale voordelen wensen moeten deze uitdrukkelijk vragen en moeten zich houden aan de voorziene toezichts- en verantwoordingsmaatregelen. De sociale voordelen gaan over tussenkomsten bij toezicht (ochtend, middag of avond) en over het ter beschikking stellen van sportinfrastructuur (sportzalen of zwembaden).

De andere voordelen zijn meer vrijblijvend. Ze moeten pas aan alle scholen toegekend worden als de gemeente ze toekent aan één school waarvan zijzelf niet de inrichter is; het gemeentebestuur mag ervoor kiezen dit voordeel als inrichter alleen in de eigen scholen toe te kennen. Voorbeelden hier zijn het voorzien van brugfiguren of extra aanbod als huiswerkbegeleiding, ter ondersteuning van kwetsbare gezinnen of leerlingen.

Bron: de OVSG- publicatie 'Sociale en andere voordelen'