Taalstimulering en meertaligheid

Werken aan een taalbeleid

Acties rond taalstimulering zijn best ingebed in een duidelijk taalbeleid, liefst omschreven in een taalbeleidsplan.  

Een taalbeleid bestaat uit drie componenten

  1. Overtuigingen: ideeën die mensen hebben over taal en meertaligheid. 
  2. Taalpraktijken: datgene wat mensen doen met taal, het dagelijkse taalgebruik.
  3. Taalsturing: de manier waarop taal wordt gecontroleerd en georganiseerd, de geschreven en ongeschreven regels die gemaakt zijn over taal. 

Deze drie componenten zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar. 

Hoe maak je werk van een taalbeleid? 

Breng (samen met je team) de beginsituatie in kaart:  

  • Welke (talige) achtergrond hebben de kinderen?  
  • Welke behoeften hebben ze?  
  • Welke behoeften hebben de ouders, professionals?   

Bepaal daarna samen welke doelstellingen je voorop wil stellen: 

  • Wat is prioritair? 
  • Wat is haalbaar?  
  • Zit je team op dezelfde lijn? Welke overtuigingen leven binnen het team? 

Enkele inhoudelijke vragen in een taalbeleid: 

  • Hoe gaan we vandaag om met taal in onze organisatie?
  • Hoe gaan we om met meertaligheid?  
  • Hoe communiceren we met ouders?  
  • Wat is nodig om de behoeften van kinderen, ouders en professionals zo goed mogelijk te beantwoorden?  
  • Hoe kunnen we kinderen het best stimuleren en een rijke taalomgeving creëren?  
  • Hoe kunnen we een partnerschap tussen professionals en ouders realiseren? 

Concreet kan je vervolgens acties bepalen en stapsgewijs uitvoeren om naar de doelstellingen toe te werken.  

Regelmatig samen evalueren wat je als team al bereikt hebt en welke doelen meer aandacht verdienen, zorgt ervoor dat je kan bijsturen waar nodig.  

Wat zegt de taalwet?

Bij het uitwerken van je taalbeleid, dien je rekening te houden met de taalwetgeving. De taalwetwijzer biedt heel wat informatie. 

Naast de strikte taalwetgeving is er echter ruimte om in welzijnsvoorzieningen andere talen dan Nederlands te gebruiken.  Je moet je wel aan een aantal voorwaarden houden: 

  1. Je gebruikt de andere taal niet systematisch maar alleen beperkt en uitzonderlijk.   
  2. Een specifiek anderstalig doelpubliek verantwoordt het gebruik van een andere taal (zoals het informeren van bevolkingsgroepen die we alleen in die taal kunnen informeren).  
  3. Het gebruik van de vreemde taal dient een bijzonder doel, dat ook maatschappelijk belangrijk is (zoals de volksgezondheid of de verkeersveiligheid bevorderen, racisme bestrijden en een vlottere integratie stimuleren).  
  4. Je verspreidt de informatie altijd in de eerste plaats in het Nederlands en vermeldt dat de anderstalige tekst een loutere vertaling is van de Nederlandse versie. De vertaling bevat dus niet meer informatie dan het Nederlandse origineel. 

Voor vertaalde teksten zijn er twee extra aandachtspunten:  

  • Je moet ‘Vertaling uit het Nederlands’ vermelden.  
  • Het origineel en de vertaling hebben dezelfde vormgeving. 

Lees meer over taalwetgeving in dit overzicht

Taalbeleid in de kinderopvang van baby's en peuters  

Als we in het personeelsbestand van de kinderopvang een weerspiegeling van de maatschappelijke diversiteit nastreven, zijn meertalige kinderbegeleiders een logische realiteit. Hun meertaligheid benutten in de dagelijkse werking geeft mee vorm aan een ‘open taalbeleid’ waar Nederlands en andere talen gewaardeerd én benut worden. 

In de kinderopvang geldt specifieke regelgeving als het gaat over taalbeleid en taalvereisten bij medewerkers. 

Het decreet ‘Kinderopvang baby’s en peuters’ dat op 20 april 2012 in werking trad, maakt onderscheid tussen vergunning en subsidiëring: 

  • Om een vergunning te krijgen, vereist de regelgeving dat zowel de verantwoordelijke van de opvang als één kinderbegeleider per opvanglocatie een actieve kennis van de Nederlandse taal hebben.  
  • Om recht te hebben op een subsidie van Kind en Gezin, zijn er bijkomende taalvereisten. Voor een basissubsidie moeten alle kinderbegeleiders actieve kennis van de Nederlandse taal kunnen aantonen en moet de opvang beschikken over een taalbeleid. Hier staat de taalstimulering van de kinderen centraal. Ouders die kiezen voor een Nederlandstalige opvang, mogen verwachten dat de opvang voluit kiest voor de Nederlandse taalverwerving en –stimulering. Dit kan perfect samengaan met een positieve aandacht voor de thuistaal en de vrijheid om ook andere talen in de opvang te gebruiken. Zie ook het Vergunningsbesluit van 22 november 2013, waarin staat dat de organisator een pedagogisch beleid realiseert met o.a. "een taalbeleid dat de Nederlandse taalverwerving van elk kind stimuleert, met daarnaast positieve aandacht voor de taal die het kind in zijn thuismilieu spreekt". 

Tot slot is er één taalvereiste die enkel en alleen wordt opgelegd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Opvangorganisaties die een hogere subsidie krijgen - om inkomensgerelateerd te kunnen werken - moeten voorrang geven aan Nederlandstalige ouders. Elke organisatie kan voor zichzelf een voorrangspercentage bepalen met een maximum van 55 % en evenredig met de lokale noden.

Meer weten?

Meer weten over het belang van het samen uitwerken van een gedragen taalbeleid en het samen bespreken van elkaars overtuigingen over meertaligheid? Bekijk het filmpje van professor Piet Van Avermaet. 

6 overtuigingen over meertaligheid

Hoe kan je een gedragen taalbeleid vormgeven met je organisatie en team? En hoe kan je thuistalen een plaats geven in je organisatie en binnen brengen via de ouders? Bekijk het filmpje van professoren Esli Struys, Piet Van Avermaet en Orhan Agirdag. 

5 Thuistalen binnenbrengen via de ouders