Beroepsgeheim

Gerechtelijke uitzonderingen

Getuigen voor de rechtbank, inbeslagname, aangifteplicht: hoe zit dat juist in elkaar?

Getuigenis in rechte

Art. 458 Sw. stelt dat iemand niet vervolgd kan worden voor het schenden van het beroepsgeheim in het kader van een getuigenis voor een parlementaire onderzoekscommissie, een onderzoeksrechter, of een rechter in de rechtbank. In dat geval is er sprake van een spreekrecht.

Wanneer men moet getuigen voor een rechtbank kan men dus bepaalde vertrouwelijke informatie bekendmaken maar men is hier niet toe verplicht. Men mag zich hierbij door het belang van zijn cliënt of patiënt laten leiden.

Opgelet: deze uitzondering geldt enkel voor getuigenissen voor een rechter, rechtbank of parlementaire onderzoekscommissie. Ze geldt niet voor een verhoor bij de politie of bij het parket. Hier is er geen spreekrecht en mag nog steeds geen vertrouwelijke informatie gedeeld worden

Eigen verdediging in rechte

Wanneer een persoon gebonden is door het beroepsgeheim en zich voor de rechtbank (of een tuchtoverheid, raad van beroep of een ombudsdienst) moet verdedigen, mag hij zijn beroepsgeheim doorbreken en vertrouwelijke informatie die noodzakelijk is voor zijn verdediging bekendmaken.

Inbeslagneming

Het in beslag nemen van dossierstukken kan enkel op bevelschrift van de onderzoeksrechter.

Bij inbeslagneming moet de hulpverlener voorbehoud maken voor de inhoud van die stukken waarvoor hij ook bij oproeping om te getuigen in rechte zijn zwijgrecht zou inroepen omdat ze het fundament van de vertrouwelijke hulpverlening raken.

De gerechtelijke overheid moet op vraag van de hulpverlener in haar proces-verbaal van inbeslagneming akte nemen van zijn voorbehoud en van de ingeroepen motieven. 

Private en ambtelijke aangifteplicht

  • Art. 30 van het Wetboek van Strafvordering voert een algemene, private aangifteplicht in: Iedereen die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, moet dit aangeven aan de procureur des Konings;
  • Art. 29 van het Wetboek van Strafvordering voert een bijzondere, ambtelijke aangifteplicht in: Iedere persoon die door de overheid is tewerkgesteld en die in de uitoefening van zijn functie kennis krijgt van een misdaad of een wanbedrijf, moet dit laten weten aan de procureur des Konings. 

MAAR: Art. 29 en 30 Sv. leggen geen strafsancties op bij niet-melding. Door het merendeel van rechtsleer wordt aangenomen dat het beroepsgeheim (dat wel strafrechtelijk gesanctioneerd wordt) daarom primeert op deze wettelijke verplichtingen.